… schreef vandaag in één trek zijn Nieuwjaarsbrief voor 2010. Nu moet hij hem alleen nog kunnen voorlezen op één januari…
Tussen het beëindigen van de kladversie en het overtypen – N*A*O* niet-werkt op dat vlak klassiek en is trouwens een vulpenfetishist (voor de BNP-maniakken onder u : hij schrijft met een zwarte ‘Tombow’) – bezocht hij nog even de ‘shopping mall’ en zag de mieren aan het werk.
’t Is straf, maar hij liep toch zeker weer Rhonda Kohl tegen het lijf ?!
-11-
Dit confronteert N*A*O* met de eenzame weg van het nietsdoen.
Die trouwens heel vaak tot mislukking leidt, waarvan al enkele voorbeelden aangehaald werden.
Een bekend geval van de mislukking van het nietsdoen is Kafka’s Josef K. Hij probeert los te komen van de maatschappelijke veroordeling, die hem echter altijd weer te pakken krijgt. Te langen leste, op het einde van zijn mysterieus proces voor de wet, helpt hij zijn beulen bij zijn terechtstelling. Terwijl hij probeerde niets te doen, slaagde hij er niet in de zin vatten, in de steek gelaten door zijn eigen verlangen om zijn lot te begrijpen en te beheersen.
Aristoteles overkwam blijkbaar hetzelfde, alhoewel hij beschouwd wordt als een van de twee filosofen met het meeste inzicht in nietsdoen. In boek X van zijn Nicomachische Ethiek verdedigt hij de eenzame contemplatie als de meeste goddelijke activiteit van het mens-zijn. Dit argument volgt uit zijn meer algemene erkenning van ontspanning (“skholè” in ’t Grieks : de etymologische oorsprong van het Nederlandse “school”) als de basis van alle cultuur. De mens leeft niet om te werken, maar werkt om te leven. Wat men er later ook van gemaakt heeft : men werkt alleen uit pure noodzaak. We moeten eventueel werken om ons hogere zelf te kunnen ontwikkelen, maar om geen andere redenen. Deze verdediging van ontspanning in een ethisch werk is verbazingwekkend, tenminste voor lezers uit de latere westerse traditie…
Jammer genoeg ondermijnt Aristoteles zijn eigen inzicht door zijn nadruk op de deugd en de sociale natuur van de mens. Contemplatie vereist eenzaamheid en gedisciplineerde afzijdigheid van de levensverplichtingen, waarin we allerlei zinloze vragen kunnen stellen, waaronder de vraag wat het nut van nut is ? Wat is de waarde van de algemene waardering van gebruikswaarde ? Deze afzijdigheid plaatst de vraagsteller aan gene zijde van de sociale ruimte, in een pre-sociale toestand, die Aristoteles elders het reservaat van dieren en goden noemt. Dit conflict tussen contempleren en het goede doen wordt niet bevredigend opgelost in de Ethiek. In het beste geval lijkt de cultivering van ons goddelijk zelf voorbehouden aan een beperkte groep van de samenleving of voor een korte tijd van ons leven.
Conclusie : Aristoteles is een mislukte nietsdoener. Hij wil nietsdoen omdat hij weet dat we daar onze goddelijkheid zullen vinden. Maar hij durft nietsdoen niet uit te roepen tot zijn centraal concept van deugdzaamheid. In de plaats kiest hij voor een soort epicurisch gestructureerd, geregeld, niet egoïstisch, evenwichtig plezier (wat de Lacanianen “fallisch genot” noemen, by the way).
Fuck !
Aldus lanterfantte N*A*O*,
‘Otium est pulvinar diaboli (XI)’,
Merksem, 28 december 2009
Geen opmerkingen:
Een reactie posten