N*A*O*, de Naamloze Achter Ons, …
… ging vandaag werken… en op geen enkel ogenblik was dat vervelend.
Dat betekent dus dat de Naamloze vandaag niets deed – in de betekenis van iets anders doen dan werken ; niet in de betekenis van luieren.
In die zin ging N*A*O* vandaag niet werken.
En na zijn niet werken ontmoette hij op de tram huiswaarts een letterlijk en figuurlijk oude vriend (die jong van geest bleef) met een goddelijke naam (zeker voor al de andere atheïstische vrienden), die onlangs zijn ribben brak en met dat ongeluk het geluk had tijdelijk niet meer te moeten gaan werken. (Dankzij het “moeten” in de vorige zin, weet u dat hij ook weer niet zo oud is.)
-4-
N*A*O*’s werk vandaag was niet vervelend, omdat hij een echte nietsdoener is.
Een echte nietsdoener ervaart – in tegenstelling tot de luiaard, de treuzelaar of de verveelde – geen conflict of blokkering tussen verlangens en verlangens met betrekking tot deze verlangens. Hij verstaat dat niet werken en niet-werken tegenpolen zijn en dat het geniale van nietsdoen niet in het vermijden van werk ligt, maar eerder in de constructie van een waardesysteem compleet los van werk.
Bertrand Russell hervormde de esthetische Wildeaanse nietsdoener tot een ethische nietsdoener door de interne tegenstrijdigheid van werk bloot te leggen, maar uiteindelijk ondermijnde hij zijn eigen project omdat hij de werkethiek trouw bleef en onvoldoende onderscheid maakte tussen nietsdoen (niet-werken) en luiheid (niet werken).
Søren Kierkegaard voorzag een dergelijke kortsluiting en, sluw als hij was, plaatste hij het esthetische en het ethische op gelijke hoogte. En dat maakt van “Of/Of” juist zo’n geniaal boek.
De esthetische nietsdoener is al tijden lang bekend. De karakteristieke negentiende eeuwse steedse dandy nietsdoener, de flaneur, is zeer aantrekkelijk. De flaneur maakt van nietsdoen een kunstvorm. Hij cultiveert verfijnde smaak en delicate perceptie en oordeel, liefst doordrongen van zorgeloze geestigheid.
Vanuit deze optiek is Russells tactische herwaardering naast de kwestie en zelfs een naargeestige toevoeging.
Alleen als men werk als karakteristiek voor het menselijk leven beschouwt, en dus werk en nietsdoen aan elkaar tegenstelt, komt men op het idee om nietsdoen te verwerpen of juist tactisch te verdedigen.
Maar Kierkegaard bestempelt amusement als het meest goddelijke kenmerk van de mensheid en creëert daarmee andere tegenpolen : in plaats van nietsdoen wordt verveling de vijand.
Het is niet door minder hard te werken of door de verschrikkingen van werk aan te tonen dat men een niet verveelde nietsdoener wordt, zelfs al is het overduidelijk dat het werk in kwestie echt waardeloos is.
Hoe dan wel ?
In elk geval niet door de hedendaagse sport van de “vrije tijd” te cultiveren, nog zo’n veel voorkomend misverstand.
Om een voorbeeld te geven : morgen gaat N*A*O* bas spelen. Is dat “vrije tijd” of is het nietsdoen ?
Morgen weten we meer…
Aldus lanterfantte N*A*O*,
‘Otium est pulvinar diaboli (IV)’,
ISS, 21 december 2009
Geen opmerkingen:
Een reactie posten