Zijn de critici van het islamisme zelf fundamentalistisch? Allerminst, want in tegenstelling tot de militante islam kent de Westerse Verlichting geen uiterste waarheden.
In de Duitse media is een debat ontbrand over de grenzen van de islamkritiek. Daarbij wordt er een “islamofobie” geconstateerd, die voor velen neerkomt op een nieuw antisemitisme. Hierover schreven op deze plek Henryk Broder (12 januari) en Hamed Abdel-Samad (18 januari). Wij zetten de reeks verder met een bijdrage van Thierry Chervel, beheerder van het online cultuurportaal “Perlentaucher”.
Thierry Chervel
Henryk Broder is een reus! Helemaal op zijn eentje blijft deze publicist de meerdere van al de kleine feuilletonisten. De dappere meerderheid van “Freitag”, “Tagesanzeiger”, “Zeit”, “Süddeutsche Zeitung”, “Frankfurter Allgemeine Zeitung” en “Frankfurter Allgemeine Sonntagszeitung” heeft de laatste weken haar moed bijeengeschraapt om het schemerig-duistere “Verlichtingsfundamentalisme”bloot te leggen, dat achter de anarchistische knepen van Broder schuilgaat. In een vloed van artikelen sjorren zij hem vast en prikken hem, zoals het dwergenvolkje in de roman “Gullivers Reizen” van Jonathan Swift. Broder, zo schreef Thomas Assheuer in de “Zeit”, “doet altijd zijn best om geestig te schrijven, maar het is hem bittere ernst”. Dat is inderdaad het verschil: zijn tegenstanders zijn ook nooit eens grappig.
Het begon al met de klimaattop in Kopenhagen, waarbij de “Tagesanzeiger” gesteun liet klinken over climagate en over de “as van de idiotie”. Het culmineerde na het Zwitserse minarettenverbod (voor Freitag is Broder sedertdien een rechtspopulist). En het ging verder na de moordaanslag op de Deense karikaturist Kurt Westergaard. Held onder de helden is de laatste tijd Claudius Seidl: hij beloofde plechtig in de F.A. Sonntagszeitung dat hij zijn leven zou opofferen, in het geval Broder en zijn fundamentalistische kompanen met succes de moslimvrouwen het recht op de hoofddoek zouden betwisten. Toegegeven: dit is onwaarschijnlijk, maar wie weet – tenslotte kunnen ook de “Verlichtingsfundamentalisten” tot zelfmoordaanslagen overgaan!
Voor het recht om géén hoofddoek te dragen wilde Seidl zijn leven vooreerst nog niet in de weegschaal werpen.
Daarmee versloeg de chef cultuur van de FAS de chef cultuur van de SZ Andrian Kreye, die op het gevaar af zich impopulair te maken de moed opbracht om de mohammedkarikatuur van Westergaard eens en voorgoed te laten vallen omdat ze geen verdediging waard is. “Wie beledigt, moet aan de beledigde ook de toestemming gunnen om beledigd te zijn”, gaf hij ter intentie van Westergaard mee. Na een interventie met een dergelijke overtuigingskracht laat zich de persoonlijke beveiliging van Westergaard nauwelijks nog verrechtvaardi-gen! Daarmee bekrachtigde Kreye de houding van de FAZ, van de Süddeutsche en van alle andere kranten die hun eigen lezers enkel en alleen van horen zeggen informeerden over de karikaturen. Het zijn ook altijd diegenen die het islamitische gevaar graag minimaliseren, die tegelijk te laf zijn om de karikaturen af te drukken (Die Welt behoorde tot de zeldzame Duitse kranten die ze lieten zien; opmerking van de redactie).
Dit historische verzaken van een openbaar forum dat niet langer in zijn eigen fundamenten gelooft, zal een der redenen zijn waarom de aanvallen op Broder en alle andere “ Verlichtingsfundamentalisten” zo ongezien massief waren. Schuldbewustzijn zweet men graag in groep uit.
De karikaturenstrijd was een cesuur in de geschiedenis van de media. Weliswaar was hij nog door een krant aangestoken, maar de allermeeste kranten van deze wereld namen –zoals ook de allermeeste televisiezenders– die eerste stoot niet over. Op weinige uitzonderingen na censureerden zij de tekeningen. Ze noemden ze grof (of “onnozel”, zoals Thomas Steinfeld, meer hier), om zo te kunnen beweren dat publicatie niet de moeite loonde. Een capitulatie. De krantenlezers zochten hun informatie elders. Een eenvoudige google-zoektocht volstond.
Sedert de karikaturenstrijd is het Internet het eigenlijke openbare forum, in weerwil van het weemoedige zuchten van Habermas. In de kranten liet de affaire een blinde vlek achter. En die breidt zich uit, en bonst en woekert, zoals dat gaat met een slecht geweten.
In de vloed van artikelen de laatste weken, hebben de columnisten gepoogd om in Duitsland twee begrippen definitief ingang te doen vinden, al geven zij geen informatie over de herkomst ervan: “verlichtingsfundamentalisme” en “islamofobie”. …
De term “islamofobie” is in eerste instantie een strijdkreet van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC), die sedert de karikaturenstrijd maand- en jaarverslagen uitbrengt over islamofobe voorvallen in de westelijke wereld – let wel, uitsluitend in de westelijke wereld. Over de vervolging van de Tsjetsjenen of de Oeigoeren wordt er in het jongste bericht met geen woord gerept, want Rusland en China zijn strategische bondgenoten van de islamitische staten als er gestemd wordt in de VN, waar de islamitische staten hun botsing der culturen bij voorkeur uitvechten. China en Rusland brachten, in eendracht met andere respectabele lidstaten van de Verenigde Naties zoals Oeganda of Zimbabwe, hun stem uit ten gunste van een VN-resolutie tegen het “belasteren van religies”. Een resolutie die als enige religie expliciet de islam vernoemt. Het begrip islamofobie komt de 57 landen van de organisatie –met daaronder loepzuivere democratieën als Iran, Saoedi-Arabië, Soedan– vooral te pas om een tegenbegrip te ontwikkelen tegenover het begrip Mensenrechten, dat met zijn aanspraak op universaliteit en met tegelijk zijn nadruk op het individu hen mateloos irriteert.Het mensenrechtenbegrip van de OIC daarentegen is religieus gecodeerd: de “Verklaring van Cairo over de Mensen-rechten in de Islam” van 1990 verklaart uitdrukkelijk dat de sharia het fundament blijft waar men niet aan voorbijgaat. Van de westerse landen wordt hiervoor respect geëist – de VN, de Conferentie van Durban met de vervolgconferentie in Genève, en de resolutie tegen het belasteren van religies behoren alle tot de hefbomen in dit machtsspel rond begrippen.
Het respect van het Westen moet tot uiting komen, zo heet het in de islamofobieberichtgeving, door een “verantwoordelijke omgang met de vrije meningsuiting”. De democratieën hebben het hunne allang gedaan: zo verheugt zich bijvoorbeeld Gunnar Herrmann erover, in een SZ-artikel over de huidige stand in het karikaturendebat in Denemarken, dat vele Denen hun respect voor religieuze gevoelens belijden: “Zulke houding wordt vandaag wel als zelfcensuur omschreven, maar vroeger heette zoiets tactvol.” Dat men in een boek over de karikaturenstrijd afziet van het drukken van de karikaturen, dat men in het Hamburger Bahnhof in Berlijn afstand doet van de zwarte kubus van de kunstenaar Gregor Schneider: allemaal uitingen van een “verantwoordelijke omgang met de vrije meningsuiting”.
En onze kwaliteitsmedia zijn vandaag vaak de meest prominente steunpilaren der voorafgaande religieuze censuur. Omdat zij die voorcensuur zelf hebben toegepast in het geval van de karikaturen, kunnen de kranten deze nu niet meer op een geloofwaardige manier bekritiseren bij andere instanties. …
Hoe murw zijn de hersenen eigenlijk wel, van intellectuelen die de consequenties uit een politiek opzet zoals het gebruik van de term “islamofobie” overhaast zelf al trekken: uitgerekend een onderzoeker van het antisemitisme, Wolfgang Benz ziet in de SZ, die zich tot het centrale orgaan van de criticofobie heeft ontpopt, een parallel tussen “islamofobie” en antisemitisme. In een antwoord aan zijn collega Benz schrijft Julius Schoeps op de Oostenrijkse portaalsite juedische.at : “Waar, vraag ik mij af, als we willen vergelijken, blijven hier ‘de parallelle waandenkbeelden’ volgens welke moslims ‘op rituele grond’ kinderen doden, bronnen vergiftigen, culturen en volkeren verwoesten, de armsten van de wereld nog hun hemd afnemen of, naar keuze bloedige revoluties aanstoken? Waar is de mohammedaanse Alfred Dreyfus, wiens epauletten in het openbaar werden afgerukt in Europa? Wie dicht in dit land aan (gematigde) moslims het plan toe van een grote wereldsamenzwering?”
De term “islamofobie” is in eerste instantie een strijdkreet van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC), die sedert de karikaturenstrijd maand- en jaarverslagen uitbrengt over islamofobe voorvallen in de westelijke wereld – let wel, uitsluitend in de westelijke wereld. Over de vervolging van de Tsjetsjenen of de Oeigoeren wordt er in het jongste bericht met geen woord gerept, want Rusland en China zijn strategische bondgenoten van de islamitische staten als er gestemd wordt in de VN, waar de islamitische staten hun botsing der culturen bij voorkeur uitvechten. China en Rusland brachten, in eendracht met andere respectabele lidstaten van de Verenigde Naties zoals Oeganda of Zimbabwe, hun stem uit ten gunste van een VN-resolutie tegen het “belasteren van religies”. Een resolutie die als enige religie expliciet de islam vernoemt. Het begrip islamofobie komt de 57 landen van de organisatie –met daaronder loepzuivere democratieën als Iran, Saoedi-Arabië, Soedan– vooral te pas om een tegenbegrip te ontwikkelen tegenover het begrip Mensenrechten, dat met zijn aanspraak op universaliteit en met tegelijk zijn nadruk op het individu hen mateloos irriteert.Het mensenrechtenbegrip van de OIC daarentegen is religieus gecodeerd: de “Verklaring van Cairo over de Mensen-rechten in de Islam” van 1990 verklaart uitdrukkelijk dat de sharia het fundament blijft waar men niet aan voorbijgaat. Van de westerse landen wordt hiervoor respect geëist – de VN, de Conferentie van Durban met de vervolgconferentie in Genève, en de resolutie tegen het belasteren van religies behoren alle tot de hefbomen in dit machtsspel rond begrippen.
Het respect van het Westen moet tot uiting komen, zo heet het in de islamofobieberichtgeving, door een “verantwoordelijke omgang met de vrije meningsuiting”. De democratieën hebben het hunne allang gedaan: zo verheugt zich bijvoorbeeld Gunnar Herrmann erover, in een SZ-artikel over de huidige stand in het karikaturendebat in Denemarken, dat vele Denen hun respect voor religieuze gevoelens belijden: “Zulke houding wordt vandaag wel als zelfcensuur omschreven, maar vroeger heette zoiets tactvol.” Dat men in een boek over de karikaturenstrijd afziet van het drukken van de karikaturen, dat men in het Hamburger Bahnhof in Berlijn afstand doet van de zwarte kubus van de kunstenaar Gregor Schneider: allemaal uitingen van een “verantwoordelijke omgang met de vrije meningsuiting”.
En onze kwaliteitsmedia zijn vandaag vaak de meest prominente steunpilaren der voorafgaande religieuze censuur. Omdat zij die voorcensuur zelf hebben toegepast in het geval van de karikaturen, kunnen de kranten deze nu niet meer op een geloofwaardige manier bekritiseren bij andere instanties. …
Hoe murw zijn de hersenen eigenlijk wel, van intellectuelen die de consequenties uit een politiek opzet zoals het gebruik van de term “islamofobie” overhaast zelf al trekken: uitgerekend een onderzoeker van het antisemitisme, Wolfgang Benz ziet in de SZ, die zich tot het centrale orgaan van de criticofobie heeft ontpopt, een parallel tussen “islamofobie” en antisemitisme. In een antwoord aan zijn collega Benz schrijft Julius Schoeps op de Oostenrijkse portaalsite juedische.at : “Waar, vraag ik mij af, als we willen vergelijken, blijven hier ‘de parallelle waandenkbeelden’ volgens welke moslims ‘op rituele grond’ kinderen doden, bronnen vergiftigen, culturen en volkeren verwoesten, de armsten van de wereld nog hun hemd afnemen of, naar keuze bloedige revoluties aanstoken? Waar is de mohammedaanse Alfred Dreyfus, wiens epauletten in het openbaar werden afgerukt in Europa? Wie dicht in dit land aan (gematigde) moslims het plan toe van een grote wereldsamenzwering?”
(Benz antwoordt in de Berliner Zeitung.)
De wedijver rond slachtofferschap kon wel eens de drijvende kracht zijn achter deze constructie. Zij mikt op het slechte geweten van de enige maatschappijvorm die de twijfel aan zichzelf heeft geïnstitutionaliseerd: de democratieën. Men benijdt de joden om de holocaust, en timmert er een voor zichzelf: ziet immers de Gazastrook er niet uit als het getto van Warschau? In dezelfde richting gaat ook het postkoloniale discours, dat het Arabische en Afrikaanse aandeel in de geschiedenis van de slavernij uitvlakt, om de democratieën alweer een exclusieve schuld op de hals te schuiven. Wat maakt het ook uit als er in Darfur nakomelingen van slavenhandelaren (die trots zijn op hun voorvaderen) de nakomelingen van slavenvolkeren aan mootjes hakken en verbranden? Soedan is immers lid van de OIC. …
Naast “islamofobie”, is het andere begrip dat zich als een zwam in de hersenen van de welmenenden heeft geboord, dat van het “Verlichtingsfundamentalisme”. Het mag nu wel officieel heten: in de SZ noemt Gustav Seibt de logica van de tegenstanders van de door hem geprezen religieuze vrede “fundamentalistisch”. Thomas Assheuer vindt in de Zeit dat de argumenten van de secularisten “fundamentalistisch slagzij” maken, voor Thomas Steinfeld in de SZ was het toch al zonneklaar: auteurs als Necla Kelek, Hirsi Ali of Broder zijn onze eigen “haatpredikers”. Zodoende heeft hij deze drie dan voorgoed naast Osama Bin Laden en Mullah Omar geplaatst. Wie zo luchtigjes met die kwalificatie omspringt, die mag zich ook herinneren wie haar in de eerste plaats ter harte nam: Mohammed Bouyeri ramde ze Theo van Gogh, nadat hij hem meerdere kogels in het lijf gejaagd had en hem de keel had overgesneden, met een mes in de borst: “Ik weet, oh fundamentalisten van het ongeloof, dat jullie ten onder zullen gaan.” Dat was het culminatiepunt van de brief waarmee op die manier Bouyeri zijn daad opeiste.
Een flinke fractie van de westerse intellectuelen beschouwt dit schrijven sindsdien als een uitnodiging tot de dialoog der culturen.
Spreken van een “fundamentalisme van de Verlichting” (of naar keuze van het ongeloof, of de mensenrechten) zal misschien hier of daar al gangbaar zijn geweest, maar nu werd de uitdrukking bestempeld als een geldige figuur in een discussie. De lezer ontmoet haar in het boek van Ian Buruma over de moord op van Gogh. Timothy Garton Ash nam haar voor zich in een essay over dat boek, en over de islam in Europa in het algemeen, en maakte er een vaste zinswending van: Ayaan Hirsi Ali was een “ietwat simpel argumenterende Verlichtings-fundamentaliste”, luidde zijn diagnose, waarmee hij haast onbewust de Infamie voor zijn rekening nam, en hij sloeg de spijker nog eens goed vast: Bouyeri zat er “niet helemaal naast” toen hij het “fundamentalisme van het ongeloof” tot zijn hoofdvijand verklaarde.
Garton Ash heeft zich na een discussie met Hirsi Ali van zijn term gedistantieerd: “Ik wil graag beklemtonen dat ik sedert die tijd de term ‘Verlichtingsfundamentalist’ allang heb opgegeven, want hij leidt tot het misverstand dat er een symmetrie met ‘islamitische fundamentalisten’ bedoeld zou kunnen zijn”, schrijft hij in een voetnoot bij zijn nieuwste boek. …
Precies die intellectuelen die aan het begrip blijven vasthouden, schijnen ervan overtuigd te zijn dat wij een “botsing der culturen” meemaken – anders zou die constructie met symmetrische begrippen helemaal geen zin hebben. Minstens raken onze kortzichtige columnisten hier verward in contradicties, want anderzijds weten zij van geen ophouden, om het gevaar dat uitgaat van het islamisme te minimaliseren. Of zouden zij geloven dat “onze haatpredikers” Kelek en Broder verantwoordelijk zijn voor 11 september? Fundamentalisme is irrationeel per se, en een begrip als “fundamentalisme van de Verlichting” is goed en wel onbestaanbaar. Wat hun critici aan Verlichters als Hirsi Ali of Broder verwijten, is eigenlijk dat zij iets als een “fundamentalisme van het ongeloof” predikten – helemaal wat ook Bouyeri bedoelde. Zij beweren dat Hirsi Ali van de moslims zou eisen dat dezen hun geloof zouden afzweren, als zij in het Westen wensen te leven.
Thomas Assheuer weet de zaken in de “Zeit” zo te wringen, tot ze passen: in de argumentatie van de “zwaar beproefde Hirsi Ali” diende “de religie, die er geen is, een Verlichting door te maken en, zo mag je wel aanvullen, tot verdwijning gebracht te worden” ofwel “omdat de islam voor Hirsi Ali ‘das ganz Andere’ is ten overstaan van de seculiere Rede, kan slechts één van deze twee gelden: de moslims horen ‘een keuze te maken tussen de waarden van de landen waar zij zijn aanbeland, en anderzijds de waarden van de landen die zij hebben verlaten’. Dit houdt in dat moslims hun religie zouden dienen af te zweren.”Dat is een insinuatie. Hirsi Ali wil van de moslims enkel, zoals van alle gelovigen, dezelfde verdraagzaamheid die ook hen betoond wordt. Iets als “afzweren” eist zij nergens. Verlichting überhaupt levert pas het kader waarbinnen een co-existentie van religies mogelijk wordt. De door Gustav Seibt bezongen vrede onder de religies was eerst nog een vrede tegen de religies –tegen hun ontketende totalitaire aanspraken– vooraleer zij een vrede met de religies kon worden. Ook bij een vrede onder de religies wordt een religie nog niet echt of waar, want ook dan blijft de individuele gelovige onder curatele van zijn priesters staan. Waarachtig wordt zij pas in een persoonlijke belijdenis, op het moment dus dat een gelovige ook de vrijheid heeft om zich van zijn religie te ontdoen, zonder dat hij rekening hoeft te houden met sancties. In een geseculariseerde, verlichte samenleving bijgevolg, die de totalitaire aanspraken van de religies in toom houdt.
Deze precaire relativiteit van de religies is wat de Verlichting bewerkstelligt, omdat zijzelf ervan afziet om laatste waarheden uit te spreken – en dat is de ware reden waarom zij niet fundamentalistisch zijn kan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten