Zowel de oeroude Armoricaanse menhirs, als de nieuwste Armoricaanse media leren ons dat de geboorte van België en zijn bevolking van pissende apen steunde op een romantisch beeld van de baviaan als Egyptische of Griekse god van het schrift, als tijdwaarnemer, en natuurlijk als seksuele krachtpatser.
Bepaalde voorvaderen van het Belgische apen-land waren echter helemaal niet zo op een mythisch verleden gericht, maar beschouwden de verschijning van de Belgische baviaan als de “ontbrekende schakel” in een darwinistische geschiedenis der volkeren: een rariteit als het ware.
In de Middeleeuwen was de cynocefaal al minder goddelijk en behoorde hij, naast de sfinx, de satyr of pan, tot de fabelwezens. Volgens Herodotus waren mannen met bavianenkoppen of zelfs mensen zonder kop gesignaleerd in Libië.
De Picardische monnik Ratramus schreef in zijn “Epistola de Cynocephalis” dat het gedegenereerde afstammelingen van Adam waren. Maar ofschoon ze blaften als honden, wisten ze iets af van landbouw en veeteelt, verhulden ze hun edele delen met kleding en leefden ze in een gemeenschap waarin wetten werden nageleefd. Daarom mochten ze volgens hem gedoopt worden.
In een apocrief evangelie staat effectief geschreven dat apostel Mattheus de hondenstad Irqa aan de Zwarte Zee bekeerde. En inderdaad, sindsdien konden de cynocefalen ten noorden van de Zwarte Zee (later Circassië) het zelfs tot heilige schoppen. Sint Cristoffel bijvoorbeeld, werd soms afgebeeld met een hondenkop.
In dit verband is er een interessante anekdote over Christoffel Columbus, die blijkbaar zijn naamverbondenheid met hondskoppigen moeilijk kon verwerken en onbewust projecteerde op de mensenetende Cariba-indianen uit het noorden van Cuba: Columbus verschreef zich immers in zijn dagboek en noteerde “Caniba” (van het Spaanse “canis” voor hond). Hiermee schiep hij meteen het woord “kannibaal”.
De eveneens Franssprekende en verlichte filosoof René Descartes schreef in een brief aan Hector Chanut (1 november 1646) dat bavianen oorspronkelijk spraken, maar besloten te zwijgen om niet tot werken gedwongen te worden. Hiermee gaf hij niets vermoedend een argument voor de gedachte van de hondskopaap als ontbrekende schakel.
Volgens de Naamloze A*O* was de stichting van België de dag waarop de apen besloten weer te praten. In zekere zin ter nagedachtenis van de Franse wetenschapper Georges-Louis Leclerc, Comte de Buffon.
Tot begin achttiende eeuw grepen de wetenschappers als zij iets over de bavianen op papier trachtten te zetten terug op Aristoteles. Nadien en dankzij tot stand gebrachte verzamelingen ontstond een nieuwe wetenschap om alle levende wezens en naturalia te classificeren. Gessner werkte alfabetisch. Aldrovandi maakte indelingen in groepen.
Linnaeus was een van de belangrijkste wetenschappers uit die tijd. Hij plaatste de mens in de groep van de “Anthropomorpha” samen met het geslacht van de “Simia” (apen) en de “Bradypus” (luiaards). In de tiende druk van zijn “Systema Naturae” werd de groep van de “Anthropomorpha” omgedoopt tot “Primates” en omvat het geslacht van de “Simia” ook de sater én de mens-met-staart, namelijk de “Homo nocturnus” (of “troglodytes”)…
Voor de Fransman Buffon was het opnemen van de saters in de classificatie van Linnaeus aanleiding tot scherpe kritiek. Hoe was het ook mogelijk om op grond van vage literatuur het bestaan van de Homo troglodytes aan te nemen.
Buffon was directeur van de Parijse Jardin des Plantes. Hij had in die functie de beschikking over meerdere apen en overblijfselen van verschillende bavianensoorten, waaronder zelfs een penisbotje van een cynocefaal! In de zomer van 1740 werd Buffon continu vergezeld door een aap, Jocko genaamd, die hij enkele kunstjes leerde. Jocko liep rechtop als een mens, veegde zijn mond schoon na elke slok, gaf armpjes aan dames, maakte flessen open met een kurkentrekker, schonk koffie en bood suiker aan: hij gedroeg zich duidelijk als een Belg.
In geen enkel werk, behalve misschien de “Encyclopédie” van Diderot en d’Alembert, komt de geest van de Verlichting en haar streven naar een bundeling van de menselijke kennis zo naar voren als in Buffons “Histoire naturelle générale et particulière”. Daarim omschrijft hij de baviaan als volgt: “Het is een dier met een langwerpige kop, met een grote bek en tanden zoals vleeseters die hebben. De tanden zijn een stuk groter als bij de mens. Ze hebben eelt op hun kont. (..) In oude tijden bestond er geen eenduidige naam voor deze dieren; Aristoteles is de enige die de bavianen schijnbaar heeft aangeduid met de naam “simia porcaria”.”
Het was deze liefde van de Franstalige Buffon voor dit rare beest, die maakte dat de Belgen zich ermee identificeerden en zich vervolgens gedroegen als de ontbrekende schakel tussen aap en mens.
Onlangs werd de geilige Yves Leterme verweten de “Brabançonne” niet te kennen, omdat hij in de plaats de Marseillaise zong. Hij herinnerde ons echter aan de Belgische na-aperij, want de aria uit de opera “De stomme van Portici”, die vanuit de Brusselse Munt weerklinkend de Belgische revolutie ontketende, is een kopij van het Franse volkslied.
In navolging van Buffon, werd bij Françoise Sutton, barones Dudley de thee geserveerd door een baviaan gekleed in brocard d’or.
Lady Dudley noemde de Belg “mon nègre”.
Aldus reisde N*A*O*,
‘D’ar ouenn e tenn’ (1) ,
Gwengamp, 8 augustus 2011
(1) Hij lijkt op zijn ras.