2019... Muss Es Sein Es Muss Sein

zondag 3 januari 2010

N*A*O*'s Nieuwjaarsbrief 2010

2010, Poëzie !

Omdat het duidelijk niet goed gaat met ons, hier allen aanwezig, die onszelf te graag zien, wens ik iedereen dit jaar een degelijke pop-analyse toe.

Ik herinner graag aan hetgeen grondlegger Freud schreef over de drie vernederingen van de menselijke eigenliefde door de wetenschap.

“Copernicus leerde ons dat de aarde niet het centrum van het universum is. Darwin leerde ons dat de mens niet de bekroning van de schepping is,” aldus Joël De Ceulaer, die verdergaat : “Freud leerde ons dat het bewuste ik niet alles voor het zeggen heeft in onze mentale huishouding.

Met dat drietrapsraketje wordt de theorie van Freud dikwijls op dezelfde hoogte gezet als die andere twee cruciale revoluties uit de geschiedenis van de wetenschap. Maar wie heeft dat beeld bedacht ? Wie vergeleek Freud met Copernicus en Darwin ? Welnu, dat deed Sigmund Freud zélf.”

Dat Freud zo stom kon zijn en zijn toekomstige bashers dit argument in handen geven ? Had hij niemand kunnen betalen om in zijn plaats deze vergelijking te maken, zoals Janssen Pharmaceutica doet met Geert Magiels ?

Waarom wordt Freuds wetenschappelijkheid – net als die van Darwin overigens – nog steeds zo betwist ? Waarom wordt het de psychoanalyse zo aangerekend dat ze zoveel verschillende scholen herbergt, zoals bijvoorbeeld de Naamloze pop-analyse ?

Dat is omdat de mens, die al onttroond werd als Heer van de kosmos en als Heer van de dieren, tenminste wil blijven geloven Heer van zichzelf te zijn.

Dat is omdat meer en meer het “realiteitsprincipe” vervangen wordt door het “lustprincipe”.

De hedendaagse mens leeft in een planetair dorp, in een ongelimiteerde liberale economie, in een wereldwijde onmiddellijkheid en virtualiteit. De traditionele vormen van maatschappelijke organisatie verdwenen, zodat wij verwisselbare, anonieme en eenzame subjecten worden, die van buitenaf, door sociale controle geformatteerd worden.

De postmoderne mens kent daarom onvoldoende robuuste en duurzame interne structuur en organisatie. Hij heeft zeker kwaliteiten, maar vermoedelijk te weinig identiteit ; omdat er zonder identificaties ook geen sprake is van identiteit…

Welnu, wanneer ik mezelf niet kan opbouwen in de schoot van een realiteit, die mij ontsnapt en die ik me niet kan eigen maken, dan rest mij toch alleen nog het plezier en het illusoire en gevaarlijke genot van het “nu, nu direct” ?

In deze omstandigheden vervalt ook de wetenschap in zelfbedrog. In plaats van zich bezig te houden met de exploratie van het waarom en het hoe van de fenomenen die zij bestudeert, stelt zij zich tevreden met de observatie, de evaluatie en liefst het meten van ons gedrag.

De metrische kwaliteiten van de wetenschap zorgden ontegensprekelijk voor vooruitgang op het vlak van genezing en preventie van organische en mentale ziekten.

Toch produceert deze objectiverende, kwantitatieve, epidemiologische en statistische manier van denken funeste effecten. De menselijke subjectiviteit en uniciteit worden verduisterd en het paradigma van de bionische mens komt in de plaats. In de psychiatrie wordt de complexiteit van het biopsychosociale opgeofferd. Het sociale maakt plaats voor het financieel-economische. Het psychische verdwijnt omdat de individuele levensgeschiedenis niet veralgemeenbaar en meetbaar is. Alleen het biologische blijft nog over ; maar ook dat wordt gereduceerd tot het brein, vervolgens tot de neuronen, en tenslotte tot hun biochemische of bio-elektrische activering ; zonder de genetische programmering ervan te vergeten.

De repareerbare mens-machine wordt reëel. En zoals bij elke machine hoort ook hier een onderhoudscode bij : dat is de opgang van het hygiënisme of misschien zelfs de eugenetica.

Vroeger zei men dat gezondheid onbetaalbaar was, maar wel een kostprijs had. Nu zegt men dat gezondheid een kostprijs heeft, die zo laag mogelijk moet zijn.

In de geestelijke gezondheidzorg is de aandacht vooral gericht op het institutioneel functioneren, eerder dan op de individuele psychische zorg. In psychiatrische instellingen staan de “leefgroepen” centraal en niet meer de therapieruimtes. De zorg voor het individu verdwijnt ten voordele van het anonieme collectief. Men zoekt snelle en doeltreffende oplossingen voor situaties, die mits tijd en luisteren ook zouden verbeteren. Dienststatistieken maken het mogelijk om het rendement te meten, maar willen niets weten over de subjecten die hun “cohorten” vormen. De medische verantwoordelijkheid verschuift in de richting van de administratieve overheid.

Heel deze evolutie steunt op de wetenschappelijke leugen van de genetische erfelijkheid, de comorbiditeit, de predictieve factoren, de vroegtijdige opsporingen, de gedragsproblemen en de permanente evaluaties.

Hoe kunnen we dit dominante denken, dat tegelijk ziektebeschrijvend, categoriaal, kwantitatief, epidemiologisch, niet-klinisch, en biopolitiek is, niet in twijfel trekken ? Hoe zou het mogelijk zijn om niet op te roepen tot een gezamenlijke poging om terug te keren naar de individuele menselijke ervaring, naar de intersubjectieve ervaring, waarbij elk geval als uniek bekeken wordt, als de vrucht van een enkelvoudige persoonlijke geschiedenis, ontroerend, bewegend, evolutief, opgebouwd als zovele pogingen en specifieke interacties met de omgeving ?

En of het nu pop-analyse is, driftanalyse, objectrelatie-analyse, analyse van afweermechanismen, of zelfs Sloterdijks antinaturalistische thymoanalyse : het gaat om pogingen, ontwerpen, doorbraken, om menselijke ervaringen…

Wanneer wij ons dit jaar aan de pop-analyse wijden, zal de geest ervan niet verloren gaan : de zin van de oorsprong, de categorische weigering van alle taboes en alle denkverboden, de voortdurende conversatie met de cultuur. De pop-analyse subverteert alle mechanismen en processen die de mens belemmeren en steunt dus alle bewegingen die de mens bevrijden.

Uiteindelijk gaat het om zingeving. Want de voorbijgaande mens zoekt in de kennis antwoorden op vragen die zijn bestaan en zijn dwaling altijd vergezellen : vragen omtrent zijn oorsprong, zijn lot, zijn eindigheid, zijn belachelijk onzekere tocht, maar ook zijn zekere betekenis.

De religie, de ideologieën, de filosofieën probeerden elk op hun manier antwoorden te bieden.

De poëzie tenslotte probeert dat ook en staat het dichtst bij de pop-analyse.

De poëzie gaat de weg van de inspiratie naar de expiratie en bekrachtigt de metafoor van de pneuma, waarmee onze ziel verbeeld wordt.

Zij bevrijdt ons omdat zij taal en wereldbeeld revolutioneert en de triologie woord-ding-beeld overstijgt.

Zonder taal blijft het ding onbekend en levenloos, maar met de taal dreigen we toch het ding zelf te verliezen. Maar de poëzie verrijkt de woorden van de prozaïsche taal met symbolische kracht. Nietzsche vergelijkt de dichter met de waarzegger of de droominterpreet. De poëtische taal is een parabool van de taal van het onbewuste.

De poëzie is ook de herinnering van de mensheid. Zij voert ons terug naar het begin van de soort én van het individu. Van de fonetische chaos van het gebrabbel naar de meest onroerende bewerkingen van de dingen, die zelfs omgezet worden in tekens. De redeloze poëzie toont hetgeen ons bewustzijn voorafgaat en nodigt ons uit ons te verrijken met het onbewuste dat we verdringen. Zoals de droom de koninklijke weg naar het onbewuste is, is de poëzie de koninklijke weg naar de menselijke ziel.

Hoeveel verdoemde dichters streden niet voor de poëtische vrijheid van woorden ? Terwijl zij de diensttaal overlaat aan het proza, wordt de poëzie de ultieme verdedigingswal tegen de onderwerping van de taal aan het “gloobs” of aan Orwell’s “nieuwspraak”. De poëzie bevrijdt de taal, zoals de pop-analyse de psyche probeert te bevrijden.

Dankzij de pop-analyse bieden we weerstand aan de fragmentatie van het subject en aan de vervreemding. We hebben nu een wapen in de strijd voor de unieke, totale en onverdeelde mens en zullen al zijn mysteries, zijn duisterheid, zijn verontrustende vertrouwdheid, zijn “onverbrijzelbare nachtkern” beschermen.

Aldus las N*A*O*,

‘Van wensen komt verdriet’,

Merksem, 1 januari 2010

* * *

B I J L A G E over wetenschappelijk bedrog

Met betrekking tot het administratief misbruik van wiskunde voor evaluatie, lanceerden in 2007 wiskundigen, die zich verenigden in een gezamenlijk comité, alarmsignalen via onderstaand communiqué.

N*A*O* vertaalt de eerste paragraaf ervan : "De evolutie naar meer transparantie en verantwoordelijkheid in de academische wereld heeft een "cultuur van getallen" gecreëerd, waarin instituten en individuen geloven dat eerlijke beslissingen genomen kunnen worden dankzij een algoritmische evaluatie van statistische gegevens ; niet in staat om kwaliteit te meten (het ultieme doel), vervangen beleidsmakers kwaliteit door getallen die ze wel kunnen meten. Deze tendens vraagt om commentaar van diegenen die professioneel "bezig zijn met getallen" - wiskundigen en statistici."

De eerste opdracht van de commissie bestaat erin vanuit wiskundig oogpunt het gebruik te bestuderen van de bibliometrie voor de evaluatie van onderzoekskwaliteit.

Enkele maanden later zei de eerste vrouwelijke voorzitter van de Harvard universiteit, Drew Gilpin Faust, in haar inaugurale rede : "De universiteit is meer dan de financiële resultaten va het volgend trimester (..) Het gaat om een onderricht dat het leven modelleert, een onderricht dat de erfenis van millennia doorgeeft, een onderricht dat de toekomst vormgeeft (..) omdat zij definiëert wat doorheen de eeuwen van ons mensen maakte en niet omdat zij onze competitiviteit in de wereld kan verbeteren." (http://www.president.harvard.edu/speeches/faust/071012_installation.php)


Joint ICIAM/IMS/IMU-Committee

on

Quantitative Assessment of Research"

Terms of Reference

21 May 2007

The drive towards more transparency and accountability in the academic world has created a "culture of numbers" in which institutions and individuals believe that fair decisions can be reached by algorithmic evaluation of some statistical data; unable to measure quality (the ultimate goal), decision-makers replace quality by numbers that they can measure. This trend calls for comment from those who professionally “deal with numbers”-- mathematicians and statisticians.

Throughout the world, assessment of research has become increasingly important, and at the same time, of great concern. No doubt, academic achievement, research, and teaching all need to be evaluated in order to guarantee and maintain quality. Comparisons are necessary to define best practices and to set standards. Scholars judge other scholars when they referee articles, write letters of reference, or participate in regular evaluations. Administrators rate scholars when they decide about salaries or promotion. Librarians rank journals or books when they decide on which to spend their budgets. And politicians assess institutions based on many factors, including research output.

Making judgment is hard work. Everybody making judgments would like to be supported by measures that objectively describe “performance” and help to compare and rank whatever is being judged.

There is growing concern about various measures of research performance, especially those using citation data (for example, the “ISI impact factor”). Many of these measures are used in ways for which they were not designed and to make judgments that are unjustified by the data. Many of those defending the use of such measures argue that they are based on sound statistical data and employ transparent mathematical formulas, and hence they are objective. The precision of the formulas and the pretended exactness of the data, though, may only disguise the inappropriateness of the decision-making process.

The International Council of Industrial and Applied Mathematics (ICIAM), the Institute of Mathematical Statistics (IMS), and the International Mathematical Union (IMU), institutions representing the world wide communities of mathematicians and statisticians, are troubled by the possible misuse of mathematical concepts or statistical indicators. As societies representing mathematicians and statisticians, they feel a responsibility to provide a clearer understanding about the proper use of statistical data in assessing research -- especially research in the mathematical sciences.

ICIAM, IMS, and IMU therefore have established the joint committee “Quantitative Assessment of Research" and charged it with the following tasks:

1. To evaluate to what extent the ISI impact factor is a significant indicator for the quality of a researcher, a department, or similar institution in statistics or mathematics.

2. To determine to what extent the ISI impact factor can be used to compare the quality of research in mathematics with that in other disciplines.

3. To determine whether or not the ISI impact factor has any bias with respect to language, region, or length, source or field of publication, interdisciplinary work.

4. To examine these questions for a selection of other recently proposed measures based on citation data.

5. To propose suitable substitutes for these measures based on citations.

6. To list the possible dangers or advantages that the widespread use of impact factors and similar simple measures may have on publication behaviour, recruitment, balance between scientific disciplines, etc.

The committee is asked to create a summary of its finding to be endorsed and publicly distributed by the Executive Committees of ICIAM, IMS, and IMU. It is requested to support its conclusions by examples and statistical data to be provided in additional documents meant to provide evidence and a solid basis for the findings.

Academic achievement is a complicated mix of contributions to research, teaching, and supervision of students, as well as contributions to academic self organization/administration and to the scientific community. ICIAM, IMS, and IMU acknowledge that the evaluation of scientific quality is notoriously difficult, simplistic answers to complicated questions of judgment are unlikely. However, the committee is also asked to investigate whether it sees possible alternatives to measures based solely on citations that may help to evaluate research and academic achievement and indicate quality in a sensible way.

(http://www.mathunion.org/o/Publications/2007/Charge-ComOnQuantAssessmRes070521.pdf)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten