2019... Muss Es Sein Es Muss Sein

vrijdag 13 maart 2009

Dietse Direct Democratische Republiek


N*A*O*, de naamloze achter ons, heeft gezegd :

Toen N*A*O* onlangs een gazet nodig had om zijn glazen bol in te pakken, kreeg hij van zijn buren De Morgen van 5 jan. 2009. Onthutst viel zijn oog op de titel van Rudy Aernoudts stukje ‘Waarom regionalisten niet van Jacques Derrida houden’, waarin het Gravensteenmanifest ‘gedeconstrueerd’ zou worden. 

Het is natuurlijk niet omdat de Naamloze regionalist is en wél van Derrida houdt, dat hij zich moet inlaten met iemand als Aernoudt.

Toch kan N*A*O* het niet laten enkele vragen te stellen bij deze specifieke vorm van populisme, die niet alleen unitaristisch is, maar die zich vooral richt tot intellectuelen !

I.

Zijn intellectuelen dan gevoelig voor populisme ?

Welnu, intellectuelen zijn geen intellectuelen meer, juist omdat ze in de derridaanse postmoderniteit geen algemeen geldende uitspraken meer mogen doen en dus gedegradeerd werden tot het statuut van de vertaler-tolk.

Hierdoor groeide in hen een sterk verlangen naar institutionele en mediatieke bevestiging en erkenning, zodat ze zich afhankelijk opstellen als persmedewerkers en staatsexperten.

Aernoudt zelf beantwoordt aan dit profiel omdat hij ondanks zijn neo-liberale staatshaat, een verstokte cabinetard is.

De vraag is nu waarom een postmoderne niet-intellectuele staatsintellectueel zich tot zijn soortgenoten richt om hen van zijn unitarisme te overtuigen ?

Waarom denkt hij : ik zal zeggen wat ze denken ; zij zullen mij als hun vertegenwoordiger zien ?

Het lijkt absurd, want al deze niet-intellectuele gediplomeerden worden toch al vertegenwoordigd door het volledige belgicistische establishment ? Want er wordt toch al voldoende rekening gehouden met hen ?

Een mogelijk antwoord kan zijn dat Aernoudt niet eens een niet-intellectuele intellectueel is, maar enkel een would-be.

Hij stapelt immers nogal opzichtig diploma’s op, en vooral het laatste, pas in 1992 aan de KUL behaalde Master in de filosofie, sterkt dit vermoeden. Voor iemand met zo’n grote diplomaverzamelwoede is dat echt niet zo moeilijk.

Om deze hypothese te toetsen was het nodig dat de Naamloze Rudy’s schrijfsel van naderbij bekeek.

En het blijkt inderdaad vol kemels te staan.

II.

De eerste twee zijn van logische aard.

In zijn relatief lang inleidingetje suggereert Aernoudt een te absoluut inhoudelijk verband tussen Etienne Vermeersch als co-auteur van ‘De rivier van Herakleitos’ én als mede-opsteller van het Gravensteenmanifest. Volgens Aernoudt miskent Vermeersch in zijn filosofieboek Derrida omdat de laatste de vervalsingen en het gebrek aan relativisme van de eerste aan het licht zou brengen. Goed, waarschijnlijk heeft Aernoudt meer diploma’s dan Vermeersch, maar hij gaat toch in de fout door te suggereren dat Vermeersch’ aanwezigheid in het Gravensteenredactiecomité de oorzaak is van de waardeloosheid van het manifest.

Logisch fout én bovendien getuigend van een gebrekkig relativeringsvermogen.

Voorts plaatst Aernoudt naast de miskenning van Derrida’s relevantie door Vermeersch het succes ervan op Google, en leidt er de bekrompenheid van Vermeersch én opnieuw van de Gravensteengroep uit af.

Een logische drogredenering van jewelste.

Dan volgen nog een hele resem inhoudelijke nonsens.

De algemene stelling van Aernoudt is namelijk dat het Gravensteenmanifest uitgehold wordt door Derrida’s filosofie. Maar wat hebben beide eigenlijk met elkaar te maken ? In elk geval legt Aernoudt dat nergens uit : op geen enkele plaats wordt bijvoorbeeld een vergelijking gemaakt tussen verschillende interpretaties van eenzelfde idee.

Aernoudt zwiert blijkbaar gewoon wat met de naam Derrida om indruk te maken.

Ook Aernoudts ontkrachting van drie lukraak gekozen stellingen uit het manifest zijn zo belachelijk, dat N*A*O* het ervan in zijn broek deed.

Omdat in het manifest een zin geciteerd wordt die afkomstig is van een separatistische partij, wordt zogezegd mét Derrida besloten dat ook de Gravensteengroep separatistisch is.

Dit ‘deconstructie’ noemen is behalve achterlijk, ook een verkrachting van Derrida !

Kent Aernoudt Derrida eigenlijk wel ? Hij schrijft namelijk dat Derrida het gesproken woord boven het geschrevene verkoos en dat doet Derrida juist niet, ten onrechte trouwens, volgens N*A*O*. Derrida noemt zichzelf weliswaar eerder een spreker dan een schrijver, maar hij voegt er dan wel aan toe dat spreken een soort schrijven is.

Moest de Naamloze zich niet meer hoeven bezig houden met dergelijke onnozelheden, dan zou hij eindelijk eens tijd hebben voor de popanalyse van het in 1982 door Scritti Politti uitgebrachte rocknummer ‘Jacques Derrida’ en vooral van de zin : “I’m in love with a Jacques Derrida / Read a page and know what I need to / Take apart my baby’s heart / I’m in love.” N*A*O* is er bijna zeker van dat de band zich in de lijn van Derrida zelf verzet tegen de idee van de zangstem als authentieke expressie : integendeel, het is een schizo-stem !

(Als popanalyst vermoedt de Naamloze trouwens dat Derrida op dit punt veel gepikt heeft van Lacan en kan hij er wel degelijk inkomen dat een koele kikker als Vermeersch er niet teveel bladzijden aan vuil wil maken.)

Vervolgens haalt Aernoudt aan dat het Gravensteenmanifest de onschendbaarheid van taalgrenzen vraagt. Dat klopt. Maar dan haalt hij zichzelf onderuit door weer met Derrida af te komen, die natuurlijk niets over taalgrenzen zei, maar wel degelijk de natiestaat relativeerde als verouderd. En dat België verouderd is, is nu juist het vertekpunt van de Gravensteengroep, die, net als Derrida, het belang van een internationale rechtsorde, maar ook specifiek van Europa benadrukt.

We zagen al eerder dat Aernoudt zélf weinig relativeringsvermogen heeft. Wat zou dan het volgend zinnetje betekenen : “Rechtvaardigheid heeft te maken met individuele mensen, niet met groepen” ?

Op juridisch, maar ook op bijvoorbeeld multicultureel samenlevingsvlak, komen we hiermee in geweldig interessante discussies terecht, die Derrida trouwens in zijn werk ‘Kracht van wet’ rechtstreeks, maar tegelijk zeer abstract, aanpakt. Hij stelt vast dat recht de enkeling slechts bereikt via de omweg van de universele norm. Maar Derrida bekritiseert daarmee niet de wet, wél de ‘kracht’ van de wet.

Dergelijke ideeën zijn echter gevaarlijk in de handen van een sujet als de hyperliberale Aernoudt. In zijn pollen zal de wet algauw een ‘schriftelijk’ vodje papier worden, zodat het recht van de sterkste zegeviert.

N*A*O* hechtte nooit waarde aan zijn vaders uitspraak dat te moeilijke boeken gevaarlijk konden zijn, maar in ’t geval van Aernoudt blijkt daar toch iets van te kloppen. De cabinetard snapt gewoon niet dat Derrida’s enkeling een abstract geval is, dat niet eens samenvalt met een van al zijn kleren én waarden ontdaan individu : achter élk van ons staat immers… de Naamloze ! Wetende dat hij niet meer is dan de naamlozen achter hem, zou Rudy dan nog weten voor wie van hem/hen recht geldt ?

Nee, Rudy is geen voorzichtig man, in tegenstelling tot Derrida, die bijvoorbeeld in zijn princiepsakkoord met het ‘BRussells Tribunal’ dit stipuleert : “Ik denk dat je de politieke theologie van de soevereiniteit moet deconstrueren door een filosofische en historische analyse. Het is een enorme filosofische taak – en hierbij moet je alles herlezen, van Kant tot Bodin, van Hobbes tot Schmitt. Maar je kunt ook niet pleiten voor de totale afschaffing van elke soevereiniteit. Dat is onrealistisch en zelfs niet wenselijk. Er zijn vormen van soevereiniteit die in mijn ogen nog politiek nuttig kunnen zijn in het gevecht tegen bepaalde internationale machtsconcentraties.”

Zo simpel is het dus blijkbaar niet. Een enorme filosofische én historische analyse ! Moest Rudy kunnen lezen, N*A*O* kocht hem Johan Sanctorums ‘De Vlaamse republiek : van utopie tot project.’

Aernoudt doet nogal lacherig over Vermeersch’ opmerking dat Derrida lezen neerkomt op zelfkwelling. Misschien valt Derrida best te lezen als men niet kán lezen, zoals Rudy. De Naamloze kan in elk geval wél lezen en toen hij tijdens zijn eerste reis doorheen onze bakermat, Derrida’s dikke ‘La carte postale’ wilde doorploegen, raakte hij effectief niet heel ver. Derrida had misschien wel de helft van alle regels onleesbaar gemaakt ! Tot zijn eigen schaamte is N*A*O* toen overgegaan tot zijn eerste strandboekverbranding.

Tenslotte probeert Aernoudt een derde stelling te ‘deconstrueren’ : “De taalgrens heeft de kracht van een staatsgrens.”

Het is daarbij al heel doorzichtig dat Rudy, die reclame maakt voor derridaanse gastvrijheid, het voorbeeld neemt van een Poolse eurocraat, en niet van een Arabische volbloed.

Rudy is niet tégen het principe ‘dura lex, sed lex’, als het maar flexibel genoeg is waarschijnlijk. En daarom kiest hij resoluut voor de derridaanse onvoorwaardelijke gastvrijheid. Jammer genoeg ként hij Derrida’s opvatting niet.

Derrida schrijft in zijn boek over gastvrijheid : “Hoewel er geen gastvrijheid in klassieke zin bestaat zolang het eigen ik thuis niet soeverein regeert, kan de gastvrijheid evenmin bestaan zonder grenzen, en deze soevereiniteit kan dan ook alleen maar uitgeoefend worden als er geschift en gekozen wordt en er dus ook sprake is van uitsluiting en dwang.” Hij schrijft ook : “Maar ook al staat de onvoorwaardelijk wet van de gastvrijheid boven de wetten van de gastvrijheid, ze kan niet zonder die wetten, ze annexeert ze.”

En hoewel Rudy dweept met die ene onvoorwaardelijke wet, accepteert hij inderdaad – zonder te weten wat hij doet – zélf wetten en voert er zelfs in.

Op korte termijn wellicht moet de Poolse eurocraat bediend worden, waarvoor het onverstaanbare Vlaams zeker niet kan dienen. Op middellange termijn getuigt het dan weer van elementaire beleefdheid dat Fatima de moeilijke taal van de meerderheid onder de knie krijgt. En op eeuwenlange termijn wil hij van België zelfs terug een meertalig land maken, beginnend bij het onderwijs.

Wetend dat de franstaligen deze oorspronkelijk Vlaamse eis altijd verworpen hebben, is het zeer begrijpelijk dat ze Rudy van de MR-lijst gezwierd hebben.

(Slim als ze zijn deden ze dat onder het mom dat de Vlaamse Aernoudt weer te rechts was.)

N*A*O* vindt dus veel aanwijzingen dat hetgeen Aernoudt schrijft pure kul is.

III.

Omdat men uit de titel van Aernoudts laatste KUL-masterthesis ‘De grenzen van de economie : een deconstructieve analyse’ zou kunnen afleiden dat Rudy een Derrida-kenner moet zijn, blijft  N*A*O* toch  met de vraag zitten : wat is er loos ?

Misschien bezocht Aernoudt om zijn thesis te kunnen schrijven de website van ‘Communications from Elsewhere’, waarop men een machine vindt – de ‘postmodernism generator’ - die ingewikkelde derridaanse teksten fabriceert : http://www.elsewhere.org/pomo , en valt hij nu pas door de mand ?

Ofwel kent hij wel degelijk Derrida en schreef hij voor deze ene keer in De Morgen deze complete nonsenstekst, omdat de postmoderne niet-intellectuele staatsintellectueel toevallig juist tóch gevoelig is voor unitaristisch populisme ?

Recent schreef David Van Reybrouck zijn ‘Pleidooi voor populisme’, waarin deze wel degelijk een intellectueel populisme, dit wil zeggen een door intellectuelen bedreven democratisch of verlicht populisme verdedigt, namelijk om de kloof tussen het volk en de gediplomeerden te dichten.

Het is weer mogelijk dat Rudy ook deze tekst verkeerd las en niet doorhad dat het de intellectuelen zijn die actief populist moeten worden en er niet zélf gefascineerd door moeten raken om hun intellectualisme kwijt te spelen.

Maar er kan ook iets anders aan de hand zijn.

Sinds de staatsintellectuelen het klootjesvolk aan zijn lot overlieten en in handen gaven van de populisten, werd misschien een ‘point of no return’ overschreden, althans in de fatale wanen van onze gediplomeerden.

Zij lijken zich zeker niet te haasten om op Van Reybroucks pleidooi in te gaan en voelen zich blijkbaar zo machteloos dat ze zélf gevoelig worden voor populisme.

(Het zijn dan inderdaad ook geen onafhankelijke intellectuelen…)

Wat Van Reybrouck voorstelt is eigenlijk niets meer dan een ‘Positive Parenting Program’ ter ‘empowerment’ van de opvoeders van het gedragsgestoorde kind Vlaanderen.

Een beetje liefde zou al veel doen, maar nee, het is zoals Luc Van Doorslaer schrijft : “Deze houding is symptomatisch voor de onwil van een deel van links om zelf vorm en inhoud te geven aan Vlaanderen. Er is uiteraard geen enkele rationele reden denkbaar waarom Vlaanderen ‘van nature’ substantiëel rechtser zou denken dan andere landen of regio’s (dat zou pas een tegen racisme aanschurkende deterministische logica zijn). (..) Het is precies de angst van links voor de entiteit Vlaanderen, die de geloofwaardigheid grondig aantast. Vanuit die vrees voor Vlaanderen wordt dan soms zelfs gekozen voor het verankeren van de Belgische restauratie, voor het ongedaan maken van sommige hervormingen. Voor de contrareformatie dus.” (in : Sanctorum, o.c.)

Het is dus evengoed mogelijk dat Aernoudt inziet dat de geloofwaardigheid van de Vlaamse Republiek nood heeft aan haar onafhankelijke intellectuelen en dat hij daar een stokje wil tussensteken.

Ook Ludo Abicht roept de steun van intellectuelen in, wanneer hij waarschuwt dat de Vlaamse ontvoogdingsstrijd typische ‘neokoloniale’ aspecten vertoont : inefficiëntie, een nieuwe bestuurscultuur die zich spiegelt aan de oude, vriendjespolitiek, nepotisme, bureaucratie… (in : Sanctorum, o.c.)

En omdat de Vlaamse Beweging duidelijk niet de taal van de macht spreekt, zal ze bovendien moeten samengaan met sociale bewegingen.

Rudy’s sirenenzang dient dan natuurlijk om potentiëel geïnteresseerde intellectuelen fataal om te leiden.

IV.

N*A*O*’s vragen bij Aernoudts unitaire populisme, zijn ondertussen veranderd in een waarschuwing.

Het gevaar van elk populisme is dat het serieus bijdraagt aan de verrotting van de problemen door de enorme simplificaties en reducties die het uitvoert.

In deze termen komt het er dan op neer om niet zomaar gemakkelijk voorgestelde oplossingen, hetzij van unitaire, hetzij van separatistische signatuur, te slikken, maar om voorzichtig en nauwkeurig de merites te beoordelen van twee toekomstprojecten, namelijk een onafhankelijk Vlaanderen en een reëel tweetalig België.

De Naamloze kent echter geen verdedigers van dit laatste project, dat dan ook niet echt lijkt te bestaan en dus niet met het andere project kán vergeleken worden.

Een werkelijk tweetalig België is natuurlijk heel wat anders dan het invoeren van een gedeeltelijk unitaire kieskring, zoals Aernoudt en andere belgicisten dat voorstaan. Een dergelijke minimale aanpassing dient enkel om het status quo te verdoezelen. En dat deze nieuwe kieskring meteen geneutraliseerd wordt door middel van de pariteit demonstreert opnieuw de ondoorzichtigheid en de democratievervuiling van de Belgische constructie.

Eigenlijk is het begrijpelijk dat er geen échte Belgen zijn. Hierover raadplege men zowel ‘N*A*O*’s Korte geschiedenis van België’ als Brecht Arnaerts ‘2080, Het jaar van de (l)eeuw ?’ (in : Sanctorum, o.c.) Niet alleen bestond in de negentiende eeuw in alle prille natiestaten een democratisch deficit, maar specifiek voor de geboorte van Belgie was dat het een geslepen poging was van Frankrijk om het gebied, dat het in 1795 geannexeerd had, maar in 1915, hier, te Waterloo, al weer afgepakt werd door de gealliëerden, alsnog in te palmen, zij het deze keer economisch, naar de geest van de nieuwe tijd. Leopold I schreef : “België bestaat als staat enkel en alleen omwille van zijn koning (..) die het behoedt voor een onmiddellijk uiteenvallen of misschien zelfs een burgeroorlog.”

Dit verklaart het onbestaande burgerschap van de Belg.

Net zoals een individu pas gezond wordt wanneer hij zijn pulsies erkent, kan een democratische politiek niet zonder een soeverein volk. Democratie betekent immers niet alleen vrijheid, maar ook gelijkheid ; en gelijkheid impliceert een vergelijking. Gelijkheid is relationeel : men identificeert zich met een ‘wij’, dat automatisch een ‘zij’ met zich meebrengt. Een echte democratie werkt maar als er echte tegenstellingen zijn.

Door deze tegengestelde pulsies te ontkennen, onderandere door middel van de surrealistische consensus die België heet, zal men ze ook niet buiten spel zetten.

Men dénkt ze buiten spel te zetten, door ze letterlijk ‘buiten’ te zetten, op straat bij extreem-rechts, door ze met andere woorden te diaboliseren.

De liberale obsessie met grenzen en met identiteit is absurd. Grenzen zijn niet zo slecht : ze maken relaties en solidariteit mogelijk, zoals Derrida al opmerkte. Grenzen kunnen geopend worden.

Dankzij het neo-liberalisme zijn we in de postmoderne postpolitiek gesukkeld, waarin alle problemen blijkbaar van technische aard zijn, zodat ze alleen door staatsintellectuelen opgelost kunnen worden, niet door échte politici, laat staan door het volk !

Het volk… dat zo in handen kwam van de populisten.

Met het volk moet men natuurlijk oppassen. Men moet er nu ook niet mee beginnen dwepen, zoals de Beierse koning Ludwig werkelijk verliefd wordt op zijn lakei Volk (in : Visconti’s ‘Ludwig’).

Tegenover het volk moet men afstand bewaren. Dat kan door erover te discussiëren. Waarschijnlijk is het volk ook niet onveranderlijk en is enig pragmatisme niet slecht. Op het eerste zicht is N*A*O* wel gecharmeerd door Huub Dijstelbloems alternatief concept van ‘publiek’.

In elk geval moet het ‘volk’ erkend blijven en niet overgelaten worden, samen met de ‘natie’, aan rechts !

V.

Aangezien het unitair Belgische project niet bestaat, kan men er ook niet onvoorzichtig mee omgaan.

Zo wordt het N*A*O* dus gemakkelijk gemaakt, nu hij toch op dreef is, om zich alleen bezig te houden met de toekomstige Vlaamse Republiek.

Waarom nu ?

Moeten we ons in tijden van crisis nog bezighouden met oppervlakkige communautaire problemen ?

We bevinden ons inderdaad aan het begin van een diepe recessie, zoals de rest van de wereld. In rocktermen bevinden we ons terug begin jaren ‘80, toen men zei : ‘No future !’

En daar ligt juist het verschil. Op nationaal vlak is het momenteel zoals overal elders ter wereld bang afwachten en is er weinig toekomst.

Maar dankzij onze communautaire, id est democratie-problemen bestaat in België wel degelijk een toekomst, namelijk deze van de Vlaamse (en de Waalse) Republiek. Bij ons is er daarom toch werk aan de winkel.

In het westen hebben de neo-liberalen de postpolitiek ingevoerd : economische experts deden het casinokapitalisme draaien en plunderden het buitenspel gezette volk. Links en rechts deden er niet meer toe. Iedereen was blijkbaar akkoord. Het systeem crashte en nu bevinden we ons letterlijk in de ‘post’-fase. De zakken zijn gevuld. De staat mag terug op de voorgrond komen. Maar de leiders weten van geen hout pijlen maken, want ze weten niet eens of ze links of rechts zijn.

Alleen is het in België nog wat erger. Omdat de ingewikkeldheid van haar communautaire structuren effectief experts nodig heeft om het land te leiden, hetgeen onmogelijk geworden is voor gewone politici, is België niet alleen een surrealistisch, maar ook een postmodern land. Het ‘einde van de geschiedenis’ en de ‘val van het ijzeren gordijn’ vonden in ons land al plaats in 1830. Marx was er zelf verwonderd over.

Men heeft het Leterme en co genoeg verweten : dat ze niet meer ingewijd waren in het Brussels-Belgisch netwerk.

Welnu, wanneer het systeem ‘te moeilijk’ is geworden voor gewone politici, die ons vertegenwoordigen, en nood heeft aan experts, die wij niet verkozen, dan moet het systeem dringend aangepast worden.

Dus dankzij onze communautaire strubbelingen hoeven wij niet bij de wereldeconomische pakken te blijven zitten en kunnen we voluit gaan voor politieke vernieuwing.

In tijden van angstige stagnatie zal deze Vlaamse politieke bedrijvigheid bovendien aanstekelijk werken en zullen we onze buren op ideeën brengen.

Waarom nu ?

Nog een tweede antwoord : omdat de gewone staatshervorming te geleidelijk gaat en het establishment teveel de tijd geeft om zich te adapteren en Vlaanderen te recupereren, is het revolutionair elan hoogst noodzakelijk.

DUS :

Omdat deze nieuwe republiek een antwoord moet trachten te bieden op de nieuwe sociale problemen : zoals op de toenemende onmacht van de overheid en op de globalisering door dichter bij het volk te staan ; zoals op de impact van het casino-kapitalisme en het verval van onze verzorgingsstaat door resoluut voor een hyperborreïsch sociaal model te kiezen ; zoals op de verdergaande pogingen van het Brusselse kapitalistische establishment om België uit te melken door hen te verbannen.

Omdat Vlaanderen zijn verleden van gekoloniseerde slechts te boven kan komen door het democratisch deficit aan te pakken door de democratie te verdiepen en de parlementaire vertegenwoordiging aan te vullen met een direct-democratische onderbouw.

Omdat de Vlaamse republiek tegelijk de nationale soevereiniteit relativeert en naar Europa kijkt, als opstap naar een wereldregering, maar tegelijk van het ondemocratische en asociale Europa de grootste tegenstand moet verwachten, dient het front te vormen met andere lidstaten en regio’s en kan het juist toonaangevend worden in Europa én dus in de wereld !

Om al deze redenen prefereert N*A*O*, de Naamloze Achter Ons, het Nihilistisch Anarchistisch Offensief, voor het onafhankelijke Vlaanderen de door Koenraad Elst gesmede republieksnaam ‘Dietse Direct Democratische Republiek’ ofte ‘DDDR’ [1] - [2].

 Aldus sprak N*A*O*,

‘Eerste Waalse Bergrede’,

Waterloo, 4 maart 2009

[1] In : Sanctorum, o.c.

[2] Voor Wallonië, de naaste buur waarmee het nieuwe Vlaanderen goede betrekkingen en een intense solidariteit dient te ontwikkelen, opent zich hiermee de mogelijkheid om zich broederlijk tot WDDR uit te roepen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten