2019... Muss Es Sein Es Muss Sein

maandag 6 september 2010

Hasjiesj in Marseille - III


Als marxist zit N*A*O* zeer verveeld met Marx’ uitspraak “Godsdienst is opium voor het volk.”  De onderwerping aan een of andere god of kerk, mag men niet vergelijken met de geniale intoxicatie door een cultuurproduct als opium.
N*A*O* bestempelt deze afkeer van de roes als typisch “burgerlijk realisme”.

-1-

Juist het “socialistisch realisme” van de Hongaarse marxistische literatuurcriticus en sociaal theoreticus Georg Lukács is voor N*A*O* een goed voorbeeld van dit burgerlijk realisme. In 1967 uitte Lukács in een gesprek zijn socialistisch realistische afkeuring van roes en gewijzigde realiteit, terwijl hij Aldous Huxley’s “The doors of perception” bekritiseerde omdat dat boek “een zuiver subjectieve heilsmythologie,  een door narcotica geforceerde en gemedieerde verlossing” creëerde, en aanzette om gebruik te maken van “magische vormen van orgiastische extase om moderne menselijke problemen op te lossen.” Lukács moedigde daarentegen “kwade jonge mensen van links”, die de “convulsieve fenomenen van Beatles optredens” bijwoonden, aan om het “duister utopia” op te geven ten voordele van de strijd voor het socialisme “zonder daarbij het realisme op te geven.”

Dat Lukács in één beweging ook het werk van Kafka, Musil, Joyce, Döblin, Faulkner en andere schrijvers afdeed als een burgerlijke “vlucht in de psychopathologie”, bewijst dat zijn “socialistisch realisme” niet ver af staat van de rassenhygiëne van de nazis en dat hij en zijn sigaretten rokende en wijn drinkende apparatsjiks een met het Duitse fascisme vergelijkbare krachtdadigheid wilden legitimeren.

De extreme “strijd tegen drugs” van het socialistisch realisme (en van de nazis) vindt uiteindelijk zijn oorsprong in het verzet van het “burgerlijk realisme” tegen de subjectieve ervaring van het irrationele…

-2-

Ofschoon Walter Benjamin een marxist was, was hij wel in de roes geïnteresseerd. N*A*O* bevindt zich tegenwoordig trouwens in Marseille om zich in de voetsporen van Benjamin aan de hasjroes over te leveren.

Was Benjamin een goed marxist ?
Er zit in elk geval ironie in zijn dramatisch lot. Op de vlucht voor de nazis werd hij lid van de fameuze Frankfurter Schule, die sterk beïnvloed was door Lukács’ ideeën. Hij vluchtte naar Parijs, waar hij zijn “Passagenwerk” probeerde af te werken. Toen hij Theodor Adorno, een prominent lid van de Frankfurter Schule, die ondertussen in New York verbleef, een essay uit het “Passagenwerk” zond, kreeg hij het vernietigend (maar wellicht terecht) antwoord dat hij maar een klungelende marxist was en dat zijn gebruik van materialistische categorieën zijn gedurfde en productieve ideeën verraadde.
En op hetzelfde moment – wanneer hij een slecht marxist werd - in de zomer van 1940, vielen de nazis Frankrijk binnen. Benjamin vluchtte naar Zuid-Frankrijk, waar hij probeerde de Spaanse grens over te trekken. De Vichy-regering liet dit niet zomaar toe, zodat de waarschijnlijk wanhopig geworden Walter Benjamin geen andere uitweg zag dan op 26 september 1940 in de Franse kustplaats Port Bou zelfmoord te plegen.

Voor N*A*O* was Benjamin wel degelijk een goed marxist – zij het misschien een naïeve dromer.
Benjamin probeerde immers het kapitalistische ‘zelf’ te bevrijden door het van zijn inhumane, rationele en super aangepaste masker te ontdoen, en door de energieën van de kosmische roes van de oude wereld te beveiligen voor het proletariaat.

-3-

Waarschijnlijk moest Walter Benjamin zich eerst zelf ontdoen van het “burgerlijk realisme” en het rationalisme van zijn (marxistische) opleiding. Want ofschoon hij al vrij vroeg gecharmeerd was door Baudelaire’s “Les paradis artificiels”, gaf hij zich pas op vijfendertig jarige leeftijd over aan de hasjroes.

Eens hij er dan aan begint, laat hij zich zomaar niet gaan, maar probeert hij afstand te bewaren en een goed observator en verslaggever te blijven. In het verslag van zijn eerste hasjroes schrijft hij: “Gevoel Poe nu veel beter te begrijpen. De toegangspoorten tot de wereld van het groteske lijken open te gaan. Ik wilde alleen niet naar binnen.”

In feite probeerde Benjamin Baudelaires “artificiële paradijzen” te vervolledigen met filosofische rechtlijnigheid, hetgeen hem goed gelukt is en men kan terugvinden in het verzamelwerk “Over hasjiesj” (Arbeiderspers, 1974).

Als scepticus ging Walter Benjamin ervan uit dat alle kennis een kwestie van interpretatie is.
Maar daarom bestond de wereld voor hem tegelijk uit signalen en geheime boodschappen die “gelezen” kunnen worden.
Het is natuurlijk dit hunkeren naar betekenis, dat men als naïef, maar tegelijk als ontroerend kan beschouwen.
Het bracht hem er uiteindelijk toe om zich over te leveren aan hasjiesj. Hij hoopte in de hasjroes de taal van de dingen sneller te vatten dan in het gewone leven en daar de betekenis van het universum te ervaren.

Uit het verslag van zijn eerste roes blijkt dat hij zich wel goed voelde: “Onbegrensde welwillendheid. Wegvallen van dwangneurotische angstcomplexen.” Hij stond op het punt een eetkick te krijgen en had bizarre visioenen, zoals van harnassen met vlammen in plaats van hoofden.

Desondanks bleef zijn grote hoop om in de roes het ongrijpbare te vatten onbereikbaar.
Zodra de effecten van de drug afnamen, verdween ook het gevoel dat hij door middel van hasj doorgedrongen was tot de verborgen en ontoegankelijke wereld van de dingen. Het enige dat overbleef waren zijn eigen schriftelijke cryptische commentaren: stomme resten van tijdens de roes vitaal lijkende inzichten.
Tijdens een latere hasjsessie stak Benjamin zijn arm en wijsvinger in de lucht, hetgeen hij interpreteerde als de geboorte van het honinkrijk Armenië. Onder invloed was hij er altijd van overtuigd dat de woorden en de dingen samen hoorden en dat bijvoorbeeld rijm en metriek het reële openbaarden. Maar achteraf was elk verband tussen de wijsvinger en Armenië onvindbaar.

In zekere was Benjamins hasjgebruik tragisch.
De hasjroes sterkte hem immers in de overtuiging dat de woorden en de dingen helemaal niet toevallig samenhangen, zoals men kan lezen in zijn essay “Over taal als zodanig en over de taal van de mens”. Hasj vervulde zijn wens dat uiteindelijk, aangezien taal en realiteit essentieel verbonden zijn, het reële kenbaar is voor de talige mens. Maar tegelijk garandeerde de drug dat hij nooit van zijn inzicht kon genieten, omdat de volgende ochtend alle zekerheden onbegrijpelijke nonsens bleken te zijn geworden.

-4-

N*A*O* vindt Walter Benjamins hasjexperimenten – zelfs in hun mislukking – belangrijk, ondermeer omdat ze de ernst aantonen van zijn verbeelding van een betere wereld, waarin de dingen verlost zouden zijn van hun verstikkende stilte.

Als Jood verbeeldde hij zich deze verlossing ongetwijfeld soms als messianisme.
En als marxist  zag hij haar natuurlijk als revolutie. En des te schrikbarender de wereld werd, des te meer hoopte hij op deze verlossing.

Net zoals Aldous Huxley wilde Benjamin het begrip van een soort “ervaring” van de vergetelheid redden.
Hij beschouwde de Newtoniaanse realiteit als van een zeer lage orde. Als metafysicus meende hij dat het empirisme van de Verlichting op een mythologische (of zelfs protestantse) kennisleer steunde, die volgens hem zeker moest aangevuld worden met andere, minder het kapitalisme bekrachtigende mythologieën.
Dankzij de roes van de “kosmische ervaring” dacht hij deze revolutionaire mythologieën te kunnen ontdekken.

Benjamin dacht dat bepaalde primitieven, of psychisch gestoorden, of zieken, of helderzienden dichter bij deze “ervaring” kwamen dan anderen.

Benjamins hasjexperimenten kunnen beschouwd worden als kritiek op de onder invloed van Kraepelin in de psychiatrie opkomende strekking om de psyche onder te verdelen in afzonderlijke functies, die dan louter met psychofarmaca behandeld kunnen worden. Deze strekking vond een goede voedingsbodem in het Derde Rijk.
Hier tegenover stelden Benjamin en collegae voor om in plaats van afzonderlijke functies de hele persoon experimenteel te onderzoeken door middel van het opwekken van “psychomimetische” roestoestanden. Benjamin hoopte langs deze weg rationeel inzicht te krijgen in de schizofrene ervaring.

Daarnaast was het Benjamins bedoeling om de “kosmische ervaring” die in de antieke oudheid erkend werd ter beschikking te stellen van het proletariaat dat de staat en de productiemiddelen zou overnemen. Zijn concept van de “profane verlichting” verenigde roes en rebellie, zoals dat zeker in de jaren zestig begrepen werd door de vredesbeweging, die vanzelfsprekend compleet ‘stoned’ was.
Herbert Marcuse volgde Benjamin en schreef in zijn “Essay over bevrijding” (1969): “De hedendaagse rebellen willen nieuwe dingen op een nieuwe manier zien, horen en voelen: zij verbinden bevrijding met de ontbinding van de gewone en geordende perceptie. De ‘trip’ brengt de oplossing van het door de gevestigde samenleving gevormde ego met zich mee – zij het artificieel en van korte duur. Maar de artificiële en “private” bevrijding anticipeert op een vervormde manier een vereiste van de sociale bevrijding: de revolutie moet tegelijkertijd een perceptierevolutie zijn, die de materiële en intellectuele reconstructie van de maatschappij vergezelt en de nieuwe esthetische omgeving creëert. Bewustzijn van de nood aan zo’n perceptierevolutie en een nieuwe gevoeligheid, is misschien de kern van waarheid in de psychedelische zoektocht.”
Benjamin gaf zelf het voorbeeld van de Romeinse senaat die de Dionysus-rite als staatsgevaarlijk brandmerkte.

De “profane verlichting” is een soort bewustzijn, vlak na, maar zeker ook tijdens de ervaring, dat men als het ware als het gekristalliseerde intellectueel rendement van de roes kan beschouwen.
Indien men hiertoe komt tijdens de roes, dan zou men zelfs in staat zijn om zijn trip zelf te sturen.
Dit bewustzijn moest verhinderen dat de druggebruiker terecht kwam in een decadent artificieel paradijs en een “narcotisch karakter” ontwikkelde, door hem te herinneren aan zijn messianistische plicht om zijn percepties en ontdekkingen te delen met de gemeenschap.

In navolging van Walter Benjamin verzet N*A*O* zich dus tegen de schijnheilige en anti-revolutionaire “oorlog tegen drugs” – die jammer genoeg zelf de oorzaak is van uitzichtloos misbruik - en promoot het sober gebruik van psychedelische drugs als een morele en esthetische uitdaging, die zich vooral afspeelt op het vlak van kennis, maar soms ook palliatieve hulp biedt voor een heel bitter leven.

Marseille, 6 september 2010

Geen opmerkingen:

Een reactie posten