2019... Muss Es Sein Es Muss Sein

dinsdag 9 maart 2010

De Belgische identiteit (VII) : FINALE


Op zoek naar een huid
Over identiteit, eigenheid en weerbarstigheid
Johan Sanctorum

Sinds zowat een jaar hebben de politici in ons land en elders het begrip “identiteit” ontdekt, datgene wat mensen zou moeten binden buiten de institutionele verplichtingen om. Met het grootste gemak wordt cultuur daarin geënterd, als de verzamelnaam van gedachten, emoties, visies, gebruiken, normen, waarden, iconen die door een groep wordt gedeeld. Maar welke cultuur hebben mijn buurvrouw en ik bijvoorbeeld gemeen, behalve dat we beiden, vermoed ik, met vork en mes eten? Naar dezelfde TV-zender kijken we allicht niet, en voor de rest is er geen groter verschil denkbaar tussen hun nette voortuintje en mijn wilde achtertuin. 
Evenmin ben ik geneigd om mee te gaan in de gemakkelijkheidsoplossing om het woord “identiteit” gewoon te schrappen en de samenleving puur te benaderen als een verzameling losjes vlottende partikels. Neen, mijn gevoel zegt dat iets mensen bindt die dezelfde aarde telen en dezelfde lucht inademen. Maar mijn intuïtie zegt ook dat de politiek er zich beter niet mee moeit: men probeert het ons op te dringen en men tracht het ons te ontnemen, en waar staan wij in dat getouwtrek?
Die plaatsbepaling van mens tegenover macht is het vertrekpunt van mijn benadering. Misschien leren we ons zelf juist kennen in en door de strijd met de krachten die in onze plaats willen bepalen wie we zijn,- of niet zijn.


 “Ik ben wie ik ben”:  identiteit als raadsel en spookbegrip

Laten we beginnen met het individu, want daar zijn alle speculaties van afgeleid. Een eerste filosofische vaststelling is, dat “identiteit” iets ongrijpbaars is. Wat maakt u en ik tot een onverwisselbaar, uniek individu? We hebben een genetische code, vingerafdrukken, en daarnaast zijn we het product van onze geschiedenis, die in ons lichaam gegrift is zoals een boom jaarringen telt. Omdat we tegelijk dezelfde persoon blijven én elke dag veranderen, fysiek en mentaal, lijkt het erop dat we alleen achterwaarts een identiteit kunnen reconstrueren, via het geheugen. Het Ik valt samen met de herinnering, maar vergeten is soms ook de ultieme redplank om mentaal niet te desintegreren. Men moet geen Freudiaan zijn, om in te zien dat het menselijke  onderbewuste de plek is waar het verleden zich aan het heden opdringt en, omgekeerd, het heden met het verleden afrekent. “Identiteit” is het product van die worsteling: we zijn “iemand”, in de mate dat we een individuele geschiedenis incarneren. Met de bluts en de buil.

Ik weet dat dit allemaal tautologisch klinkt,- alsof men zou zeggen dat twee maal twee vier is omdat vier uiteenvalt in twee keer twee. Identiteit is namelijk tautologisch: ik ben wie ik ben, en daarmee uit. Of, zoals René Descartes het uitdrukte: ik denk, dus ik ben. Ik laat een spoor achter, ben herkenbaar, maar datgene dat een spoor nalaat blijft een raadsel. We kunnen ons eigen Zelf niet analyseren of deconstrueren, het Zelf is een schaduw. Iemand kan nadien de sporen verzamelen en er een boek over schrijven, maar het hoofdpersonage is en blijft een spook.

Existentie is vatbaar, identiteit niet. Het Ik is vluchtig en voortvluchtig. Als men het probeert te vatten, is het al weer elders.

Daarbij komt nog dat we allemaal wel eens graag onze identiteit verbergen of verdubbelen, of willen ondergaan in de anonimiteit, gewoon even niemand zijn. De bureaucratische reductie van onze één-zelvigheid is het rijksregisternummer, opgeslagen in een nationale databank. Het systeem wil doorlopend lokaliseren en identificeren, in kaart brengen. Hoe daaruit ontsnappen? Door permanent te vluchten, maar dat is dodelijk. Of door er twee levens op na te houden, bijvoorbeeld, een dag- en een nachtleven,- zo ken ik een pak mensen, dubbele persoonlijkheden die vlotten op een spontaan gegroeid pendelritme. Het succes van sociale netwerken à la facebook, met de talloze nepprofielen, wijst erop dat mensen voortdurend experimenteren met alternatieve ego's, die soms echt een eigen leven gaan leiden in het digitale quiproquo. Misschien is het wel de enige manier om Big Brother te slim af te zijn. Leve de twee-, drie-, of meerzelvigheid. Om nog maar te zwijgen van virtuele universa zoals second life, waar we die onnoemelijke, ondraaglijke saaiheid van het eerste leven, onze geworpenheid waar we niet voor kozen, achter ons kunnen laten. Droomwereld en fantasie ontbinden het Ik in x existenties die allemaal zelfstandig en consistent kunnen opereren in wisselende universa. Jekyll en Hyde, de liefhebbende huisvader en de seriemoordenaar, de wijze filosoof en de brallerige nijdas, de trouwe man en de rokkenjager, de anarchist en de fascist, de schrijver en de letterhater, allemaal onder één schedeldak. Wil het enige, echte Ik nu opstaan, en niet allemaal tegelijk? Of is het Ik gewoon, niets meer dan een verzamelnaam van dooreen lopende of elkaar afwisselende existenties in het postmoderne carnaval?

De vlucht vooruit: de liberale non-identiteit van Guy Verhofstadt

In het licht van deze menselijke rollenspielerei kan men zich afvragen wat de metafoor “collectieve identiteit” mag betekenen. Heeft een groep, een volk, een natie, een aanwijsbare Ik-structuur, als het menselijk ego al uiteenvalt in tamelijk vloeibare subexistenties? Kan men in het postfreudiaanse tijdperk nog over een min of meer eenduidige en stabiele groepspsyche spreken zonder in lachen uit te barsten? Of is die groepsidentiteit juist een filantropische hulpconstructie om al die versnipperde Ikken terug samen te vegen en af te stoffen tot een toonbaar geheel?

Half februari ontspon zich in de krant De Standaard een minidebat onder politici (filosofen onthielden zich hier compleet, of geraakten gewoon de kolommen niet binnen…) over het begrip “nationale identiteit” n.a.v. het debat in Frankrijk. Guy Verhofstadt, die de knuppel in het hoenderhok smeet (al weet iedereen dat zijn broer Dirk die tekstjes schrijft), kwalificeerde daarbij het identiteitsverhaal als een obstakel voor het wereldburgerschap, dat uitgerekend door de 18de eeuwse Franse verlichting zou zijn uitgevonden. Zijn acoliet Sven Gatz ging nadien nog een stap verder, en bestempelde elke bevraging rond nationale identiteit als xenofoob en crypto-racistisch. Waarna Guy de bal op 24 februari in doel kon koppen: “Elk identiteitsdenken leidt naar de gaskamers van Auschwitz”, aldus onze springerige ex-premier, met dank aan de obscure filosoof Johann Gottfried von Herder (1744 -1803), uitvinder van de Volksgeist,tegenstander van de Verlichtingsfilosofieen door de nazi's geënterd als bloed-en-bodem-ideoloog.
Bijna was ik mee met Verhofstadt en Gatz, vanuit mijn visie op identiteit als spookbegrip en het menselijk recht op het existentieel meervoud. Maar het melig-zoet humanisme van beide verlichte liberalen, op zoek naar “een vredelievende, verdraagzame en welvarende maatschappij”, wekte mijn argwaan op. Zit er achter die ontmanteling van het weerbarstige Ik geen keiharde neoliberale agenda? Daar had Geert Bourgeois in zijn repliek beslist een punt: het globalistische vrijemarktdenken van de 21ste eeuw  (dat ons vorig jaar de bankencrisis opleverde plus de huidige recessie waar we, volgens voorzichtige prognoses, nog zo’n tien jaar mee af te rekenen zullen krijgen) houdt niet van grenzen, maar ook niet van mensen die zich weerbaar opstellen en "neen" zeggen. Identiteiten, individueel of collectief, bederven alleen maar de pret in een wereld van de universele nivellering en uitwisselbaarheid. Verhofstadt sloopt elke dag nog eens eigenhandig de Berlijnse muur die er allang niet meer staat. Het nationale handelsprotectionisme wordt verworpen, naast alle uitingen van culturele eigenheid, maar ook de individueel-menselijke behoefte aan afscherming en integriteit.  De ideale consument van de reclamesector is het “open individu” dat alle prikkels positief beantwoordt en zich overgeeft aan de zee van zichtbare en verborgen verleiders. Geld moet rollen, consumeren is een sociale plicht. Alles is hype, mode, trend, prikkel, uitdaging. Wie daarbij aarzelt, nadenkt, voorbehoud maakt en zijn hand op de beurs houdt, is een slechte deelnemer en bederft het spel. Het postmoderne neoliberalisme zweert bij de globalistische wereldeconomie van Fukoyama, het einde van de geschiedenis, maar ook bij een non-identitair mens- en maatschappijbeeld waarin het individu, niet gehinderd door enige immuniteitsreflex, de maatschappij van het simulacre en het discours van de universele verleiding omarmt. Altijd komt Karl Popper dan even om het hoekje kijken: op de vlucht voor de nazi’s schreef deze wetenschapsfilosoof het anti-autoritaristische pamflet 'The Open Society and Its Enemies' , dat door het neoliberalisme spoedig werd mislezen tot een apologie voor postmoderne kapitalisme, en van de weeromstuit natuurlijk ook als een finaal rekwisitoor tegen het communisme. Rechtsliberale denktanks zoals het Open Society Institute van de Amerikaanse miljardair George Soros teren nog altijd op die recuperatie.

Het nivellerende globalisme van Verhofstadt en C° is naar mijn gevoel totalitair en on-Popperiaans. Het brengt ons, langs een achterpoort, in een ruimte van het geatomiseerde individu die zelf naar Auschwitz ruikt (waar gevangenen inderdaad geen identiteit meer hadden). Het uitwissen van groepsidentiteit wist namelijk ook elke collectieve weerbaarheid uit, die bv. een consumentenorganisatie of een actiegroep kenmerkt. Het wereldburgerschap wordt gepromoot als een paradijselijke toestand, terwijl het de objectieve hel van de ontworteling, de atomisering, het bewustzijnsverlies en de innerlijke leegte bevat. Door de “paarse” cohabitatie (1999-2007) zijn links en groen in Vlaanderen mee verstrikt geraakt in deze positivistische waan. Tot op vandaag. Inclusief het hilarische Belgicisme als cultus van de non-identiteit, het knullig én knuffelig stoemp-imago van de Belg, altijd koopbaar en tot het compromis bereid,- de kosmopolitische lilliputter "...die zich aan de wereld aanprijst als 'universeel', 'internationalist', 'polyglot', 'multicultureel', noem maar op.” (Peter De Graeve in DS van 16/2)

Het medium-gekookt ei van Bart De Wever: voor een veilig en gezond samenhorigheidsgevoel

Op één punt snijdt Verhofstadts pleidooi echter wél hout: voor de Franse president Sarkozy was het identiteitsdebat een louter alibi om rechts en extreem-rechts te counteren met een normen-en-waarden-verhaal waar ook de centrumkiezer zich kan in vinden. Want het brandt natuurlijk wel in de Parijse voorsteden. Het prangende (on)veiligheidsthema –en daar gaat het om- wordt zo afgeleid naar een populistisch-rechts chauvinisme van de Marseillaise, de baguette en geen-boerka-op-straat. Een nationaalfetisjisme dat de Franse volksaard (!) uiteraard bijzonder goed ligt, maar dat mits enige aanpassing ook bij ons in Vlaanderen bruikbaar zou kunnen zijn. En hier meets Sarkozy Bart De Wever, eveneens opgejaagd door een rechtse achterban die elk moment terug naar het Vlaams Belang kan overstappen als de hemel daar wat opklaart. Onder het nog steeds hoorbare zegegejubel is NVA inderdaad een duale partij met een gespleten voorzitter. De gematigde vleugel (vooral uit CD&V gemigreerd) wil een warme, veilige samenleving,- de radicale fractie een harde aanpak, gekoppeld aan een separatistische agenda. Om die twee samen te houden moet men warm en koud blazen, en dat drijft Bart De Wever onvermijdelijk naar een retoriek van de (Vlaamse) identiteit en (dito) waarden. Niet te zacht, niet te hard: medium gekookt, of mi-cuit in het Frans. Terwijl, laat ons eerlijk zijn, wij geen halfgaar identiteitsdebat nodig hebben om te eisen dat we op straat niet in elkaar worden geslagen. Evenzeer mogen we verwachten dat de treinen niet op elkaar botsen, dat de banken niet met onze spaarcenten naar de Zuiderzon verdwijnen, en dat er geen rioolsmurrie in onze rivieren drijft. Daar hoeven wat mij betreft geen normen en waarden bij gesleurd worden: zero-tolerance volstaat hier ruimschoots.

Maar omwille van genoemde reden is deze kortste weg onhaalbaar in bepaalde politiek-strategische scenario’s die mikken op de centrumkiezer. Terwijl het voor extreemrechts altijd al een evidentie was dat de publieke ruimte intact moest blijven en de man-in-de-straat daar ook wel oren naar had, keken de “democratische” politici eerst de andere kant op of lulden een eind weg over gelijke kansenbeleid, om dan pas met enige schroom vast te stellen dat je in bepaalde delen van het Brusselse metronet je leven riskeert.

Het idee van een collectieve identiteit (die men overigens op de no-go-zones in Molenbeek en Anderlecht kan toepassen: prachtige staaltjes van groepsattitude, die jongens hangen aan elkaar!) lost het veiligheidsprobleem niet op, maar omzwachtelt het in een eindeloos debat van de leidnormen, cultuurintegratie en “inburgering”, waar iedereen tureluut van wordt. Ook opgeschrikte groene politici zoals Luckas van der Taelen, bij nader inzien vooral bezig met de eer van hun dochters en met hun eigen geloofwaardigheidsprobleem, hebben plots het “identiteitsthema” ontdekt, om het sinds decennia verwaarloosde veiligheidsprobleem te recycleren in een politiek-correcte verpakking.

Onnodig te zeggen dat dit soort manoeuvres, waar de falende politiek zich opnieuw tracht te legitimeren als cultuuragent, al even bewustzijnsvernauwend werkt als het hoera-globalisme van Guy Verhofstadt. Waar deze laatste kiest voor de vlucht vooruit, in het non-identitaire kosmopolitisme, laat iemand als Bart De Wever zich afzakken in een ethisch collectivisme dat zou moeten borg staan voor een leefbare samenleving, maar dat eigenlijk alleen onze innerlijke en uiterlijke vrijheid hypothekeert. In een krantencolumn (DS) van 16 februari neemt de N-VA- voorzitter zowaar het antieke Rome als model van een mono-identitaire burgergemeenschap die wel vreemdelingen adopteert, op voorwaarde dat ze zich cultureel integreren. Verbaal behendig slalomt hij tussen xenofobie en multiculturalisme, het identiteitsdiscours en het veiligheidsthema  (“De angst en het onbehagen dat West-Europa hierdoor in toenemende mate tekent, kunnen maar weggenomen worden door op een ernstige manier te antwoorden op de vraag wie wij zijn. Of beter nog, op de vraag wie wij allemaal samen willen worden”)… om te eindigen in een ronkende consensusopdracht die tot grote conformiteit aanmaant (“Want een gezonde, inclusieve identiteitsbeleving legt de basis van een ethische gemeenschap die de organisatie van solidariteit en democratie haar diepste fundamenten schenkt”).

De Wever vergeet daarbij wel te vermelden dat het Romeinse burgerrecht vooral werd versoepeld om meer belastingplichtigen te creëren, en dat je dat recht zelfs kon kopen. Voor de rest was het een sluitstuk van een kolonisatiepolitiek, waarbij alle mannelijke inwoners van het Imperium Rijksromeinen werden en in het leger dienst konden nemen. Het (sterk uitgeschreven) recht was overigens de desem van hun samenleving, met moraal hielden de nuchtere Romeinen zich nauwelijks bezig,- de filosoof Seneca mocht van Keizer Nero finaal zijn polsen oversnijden voor bewezen diensten.

Het Romeinse intermezzo verraadt evenwel iets van een verborgen strategische agenda die we al in Sarkozy’s project ontwaarden: “identiteitsbeleving” als nieuwe stoplap van centrumrechts en als middel om het open maatschappelijk debat zelf in te perken, in de hoop dat de angstige burger zekerheid verkiest boven vrijheid.  Overigens kijkt men in bepaalde christelijk-conservatieve middens nu al met enige afgunst naar het sterke mono-identitaire discours van de islam. Van hen kunnen we inderdaad nog iets leren als het over normen- en waardenbesef gaat: een niet-moslim is minder dan een varken, en de sharia staat boven elke wereldlijk rechtssysteem. Duidelijk, toch?
In een opiniestuk van 2 maart, weeral in De Standaard (die zowat de persoonlijke spreekbuis van Bart De Wever is geworden), wordt het begrip “identiteit” uitdrukkelijk geïnstrumentaliseerd tot een “functie”, die moet “beantwoorden aan een gezonde behoefte”. Welke behoefte? Dat is niet zo duidelijk, tenzij de “creatie van een ethische gemeenschap” die dus per definitie ook niet pluralistisch is maar monodoctrinair. Dat ligt dan weer helemaal in de lijn van het conservatief autoritarisme bij anti-verlichtingsfilosofen als Edmund Burke en Theodore Dalrymple, waar de N-VA-voorzitter zich geregeld op beroept. De linkerzijde in Vlaanderen verroert geen vin,- dat is trouwens een merkwaardige parallel met zijn opponent in het debat: zoals links indertijd klakkeloos de gebakken lucht van Verhofstadt slikte, laat het zich vandaag de reactionaire praat van Bart De Wever inlepelen. Het woord “gezond” wordt door deze nieuwe politieke vedette overigens iéts te frekwent gebruikt om gezond te zijn. Wat rest is de utilitaire visie op identiteit, als een middel tot groepscohesie die meteen ook het veiligheidsprobleem zou oplossen.

Het identiteitsvraagstuk is een menselijk-filosofische discussie die in de politieke arena snel Machiavellistische randjes krijgt. De vraag naar wie we zijn, zal, vanuit een conservatief-regulerend standpunt, onvermijdelijk eindigen in een collectieve dwangneurose rond wat we mogen en vooral niet mogen denken en voelen, gecombineerd met enige symbolistische nationaalkitsj. De censuurstaat dus, die als quasi-democratie drijft op een burgerlijke kuddementaliteit.  Geef mij dan maar de politiestaat, daar kan ik als niet-gekoloniseerde gevangene tenminste de gedachten nog de vrije loop laten.

Langzamerhand versmalde De Standaard dit debat tot een verbale catch tussen twee politieke BV’s, waarbij de gemeenplaatsen zich aan weerszijden opstapelden en wij, de burger waarover de heren bakkeleiden, dacht ik, tot toeschouwer werd gedegradeerd. Geen van beide visies is houdbaar en weerstaat een deconstructieve analyse. Het cosmopolitisch positivisme van Verhofstadt is elitair en vooral aanlokkelijk voor wie twee keer per jaar op vacantie naar een exotische bestemming kan, of een riant buitenverblijf in Toscane bezit, ongetwijfeld. Maar ook de roep van De Wever om identiteit te construeren als een middel tot consensus in een “samenhorige gemeenschap” trekt mij niet aan. Voor mij moet een gemeenschap eerder kritisch-bewust zijn dan samenhorig,- zie verderop in dit essay. Waar de liberaal elke grens miskent, roept de nationalist claustrofobie op. Meer en meer had ik het gevoel, door de ene gevild te worden, terwijl de andere me trachtte te mummifiëren. Tijd dus voor een zoektocht naar een huid, iets dat ons past en niet omknelt.

“A” - Het verhaal van de fatale brug en de bezette stad
De perverse afleiding van stedelijke onleefbaarheid, die maar niet geremedieerd raakt, naar een mistig waardendebat en goedkoop moralisme, brengt ons tot de vaststelling dat we de zaak opnieuw moeten omdraaien, en dat het echte antwoord misschien wel van buiten het politieke discours komt. “Onveiligheid” is een aspect van een grootstedelijke crisis die op zijn beurt een crisis van de moderniteit weerspiegelt. We hebben een maatschappelijke machine willen maken die altijd heeft gesputterd en nu zelfs niet meer voor onderdelen deugt. De stad zoals Le Corbusier ze tekende is failliet, ook al reproduceert ze zich tot op vandaag nog formeel: ringvormige structuren (ville radieuse), grootschalige projecten met een enorme ecologische voetafdruk, functionalistische hiërarchie (overheids-, kantoor- en nutsinfrastructuren geven de toon aan), allerhande zonering, etc.  

Het samengaan van macht en architectuur blijkt een dodelijke combinatie. Vandaag is de stad een distopische jungle geworden, een restruimte waar zelfs de meest elementaire rechten van de citoyen niet meer kunnen gewaarborgd worden. Het is het meest eclatante bewijs van Adorno’s Dialektik der Aufklärung: het extreme maakbaarheidsidee leidt tot totale chaos. Ondanks of juist door het urbanistisch en planologisch getoeter (de invloed van Le Corbusier op de huidige bidonvilles is duidelijk aanwijsbaar) is de stad vandaag evenmin een vrijplek als een veilige haven. Ze is niet liberaal-emanciperend-mercantiel en evenmin beschuttend-structurerend-civiel,- de twee hoofpijlers van stedelijkheid sinds de middeleeuwen. Ze is eenvoudigweg een plek die paniek oproept en aantrekt, een voorwerp van blijvend sociologisch gestotter, een tochtige gemeenplaats waar alle politiek-correcte slogans op elkaar vallen tot één afzichtelijk bewijs van machteloosheid en bestuurlijke onkunde.

In de architecturale studie “Passione Urbana” (2008), heb ik, vanuit de filosofie van de Milanese ontwerper Aldo Rossi (1931-1997) geprobeerd om het begrip stedelijke identiteit te herdenken, vanuit een gedepolitiseerd, cultuurfilosofisch perspectief. Bestaat bv. Antwerpen als identitaire plek? Bestaat dé Antwerpenaar, de Romein, de Parisien, de Vilvoordenaar? En zo ja, wat ademt deze identiteit dan uit,- de architectuur, de geur van de lucht, de geschiedenis, de verhalen, het dialect? Waar ligt het aangrijppunt tussen deze identiteit en het concrete traject van de bewoner, de stedeling, maar ook van de passant, de toerist? En tenslotte, het meest belangrijke: kan de stad mentaal regenereren via introspectie, een zoektocht naar zichzelf? Het antwoord kan alleen in case-studies beschreven worden. Ik nam in het boek de stad Antwerpen als voorbeeld, op een cruciaal moment in haar geschiedenis: het Spaanse beleg en de Val in 1585. Vanuit dat historisch embryo blijken tal van lijnen door te lopen naar de hedendaagse stad, als brandpunt van maatschappelijk ongenoegen en civiel protest.
In juli van het jaar 1584 stonden de Spaanse troepen onder leiding van Allessandro Farnèse voor de poorten van de Scheldestad, die zich tegen het gezag van Filips II tot autonome republiek had uitgeroepen. Farnèse had geen zin om de Spaanse Furie van negen jaar terug nog eens over te doen, en concentreerde zijn troepen op de linkeroever, met het oog op de uithongering van de stad. Daartoe liet hij een blokkadebrug bouwen (rode cirkel), stroomafwaarts nabij Kallo, waardoor Antwerpen van alle proviandering was afgesneden. Pogingen van de belegerde stad om Farnèse's Oosterweelverbinding met buskruitschepen te vernietigen, mislukten desastreus. 
Op 17 augustus 1585 bood een gedemoraliseerde burgemeester  Marnix van St. Aldegonde de Spanjaarden de sleutels van de stad aan, tegen het overeind gebleven radicalisme van het calvinistisch verzet in, en ondanks het feit dat redding uit Engeland op komst was. De burgemeester zou de geschiedenis ingaan als de man die te vroeg capituleerde. Pas tien dagen later trok het Spaanse leger Antwerpen binnen en was de bezette stad een feit: de sluwe Farnèse had de in Antwerpen aanwezige protestantse elite nog de tijd gegund om naar het Noorden te vertrekken,- de perfecte strategie om de stad intellectueel te laten leegbloeden, een braindrain die nog tot vier jaar na de Val zou voortduren. Wat overbleef was een stad van de verloren glans.

Dit verhaal van een belegerde stadsrepubliek, een fatale brug en een wankelmoedige burgemeester is uiteraard zeer herkenbaar. Het trauma, verbonden aan een brug die de stad wurgt, zou uit het collectief onderbewuste niet meer weg te branden zijn.  Het wantrouwen tegen de eigen bestuurlijke en intellectuele elite al evenzeer. De gedwongen collaboratie tenslotte van de verbasterde achterblijvers met de bezetters (er bevindt zich tot op vandaag veel genetisch materiaal van Spaanse origine in de stad, vandaar de spotnaam Sinjoor)  leverde een complex psychologisch mengsel op van schaamte, zurigheid, anti-establishmentgevoelens en een zoektocht naar nieuwe trots. Voor alles blijft de duurzame bezorgdheid van de inwoners om de geschiedenis niét te laten herhalen,- dus: om de stad niet opnieuw uit te leveren aan de vijand, die gepercipieerd wordt als een strategisch-architecturale demon uit het Zuiden. Het actuele Vlaamse beslissingsniveau is voor de Antwerpenaar niets meer dan een Belgisch regentaat, met de minister-president als een soort onderkoning. Protestpartijen van de meest uiteenlopende makelij zijn in die hardnekkige anti-establishment-stroom ontstaan: van de 19de eeuwse Meetingpartij, over het christelijk-fundamentalistische Kaganovemus, het ecologistische Agalev, tot de moeder van alle antipartijen, het separatistische Vlaams Blok. In vele gevallen focuste de protestpartij zich op een groot publiek bouwwerk dat de stad "vanuit Brussel" werd opgedrongen, of dat de stedelijke autoriteit trachtte te verkopen als "vernieuwend", "verbeterend", "verruimend"...etc. Een vlotter verkeer over de stroom? Geen sprake van! Ondergrondse voorraadkamers, holen en ontsnappingspijpen daarentegen....

Identiteit en contre-démocratie: de Europese traditie
De legende van de bezette stad is na meer dan vier eeuwen springlevend. Het spreekt uiteraard vanzelf dat Antwerpen zich niet ten eeuwige dage kan terugplooien op een traumatische ervaring uit de 16de eeuw. Het anti-brug-paradigma is echter veel rijker. Het concentreert een enorme hoeveelheid kritische massa rond zich, die niet meer over het verleden gaat maar over actuele problemen rond lawaaihinder, gezondheid, fijn stof, en stedelijk verval tout-court. Het trauma is m.a.w. een identitair ijkpunt geworden, de focus van een collectieve denk- en gevoelswereld. Elk individu is vandaag een belegerde en/of bezette stad, het voorwerp van een externe dreiging, en tegelijk het voorwerp van een intern uitputtingsproces, een "bezetenheid". De stad is ten prooi aan een furie, het is zoeken naar een schuilplek. Dat is exact de thematiek die door de Antwerpse dandy Paul Van Ostaijen in zijn bundel "Bezette Stad" (1921) wordt geparafraseerd,- wat zeg ik: uitgeschreeuwd. Men komt tot de vaststelling dat dit onbehagen tot een culturele grondstroom behoort die politiek vandaag niet recupereerbaar is. Ze staat haaks op Verhofstadt’s nivellerend cosmopolitisme, maar al evenzeer op de socio-politieke consensus  waar De Wever van droomt. Niet toevallig vinden beiden elkaar in het kamp van de non-believers die de anti-Lange-Wapper-beweging afdoen als kinderachtig, onnozel, wereldvreemd. SPA-burgemeester Patrick Janssens negeerde het verzet eerst compleet (“walk and don't look back”) en omarmde het vervolgens haast in paniek, toen hij dreigde de geschiedenis in te gaan als de tweede burgemeester die de stad uitleverde.

Wie het verhaal van 1585 negeert in de actuele stedelijke communicatie, botst op een muur van verzet, zoals het recente Lange-Wapper-débâcle aantoonde. De actiegroepen Ademloos en Straten-Generaal hebben –wellicht onbewust- een snaar bespeeld, waarvan de vibraties uitdijden en heel het stedelijk geheugen naar boven deden komen. Het curieuze is anderzijds dat haast niemand in Antwerpen deze geschiedenis nog kent, maar dat ze als een Antigoonspook wel degelijk rondwaart. De fysieke stad is vol van reminiscenties, halfgeheelde wonden, littekens, die samen het buikgevoel bepalen. Dat is een vreemd fenomeen waar noch politici noch planologen raad mee weten. Doorheen alle wisselende existenties, functies, gezichten, maskers, blijft Antwerpen zichzelf en herken je een Antwerpenaar van uren ver, ook als hij zijn mond niet opendoet. Noemen we het een essentie? Een culturele traditie? Gewoon een mentaliteit? Uiteindelijk koos de Sinjoor, tot verbijstering van de architecten, voor een tunnel, een mollenpijp: een ontsnappingsroute voor de belegerde stad?  Blijkbaar behoort de exuberante, aanstellerige Lange Wapper tot een dwingende beeldcultuur van de katholieke contrareformatie, en is Antwerpen vandaag nog altijd veel calvinistischer dan men aanneemt, ondanks de leegloop na de Val. Misschien is Antwerpen inderdaad de meest Zuidelijke stad van de Noordelijke Nederlanden, met de Schelde als natuurlijke grens, eerder dan een typisch Vlaamse of Brabantse site...

In het licht van de actuele stedelijke crisis vraag ik me dan ook af of de anti-LangeWapper-beweging ook niet een beetje een opstoot is van nieuw identitair bewustzijn, met een sterke urban legend die op de achtergrond resoneert. Het cosmopolitisme en de multiculturele doctrine hebben geprobeerd die onderstroom van bovenuit in te dammen. Maar zelfs OCMW-voorzitster Monica De Coninck begint een probleem te zien in de oncontroleerbare toestroom van migranten, die na jaren nog steeds geen woord Nederlands noch Frans spreken, laat staat Antwaarps. Zit de lakmoesproef voor inburgering niet veeleer in de mate dat men zich kan identificeren met die civiele weerbaarheidsreflex tegen bruggen, grootspraak, architecten, salonintellectuelen, machthebbers? Hoeveel allochtone mannen en vrouwen zouden aan het Lange-Wapper-referendum hebben deelgenomen? Volgens de actiegroep Ademloos zelf (die nochtans duizenden pamfletten in het Arabisch en het Turks verspreidde): vrijwel geen. Hebben moslims dan geen last van fijn stof? Om heel eerlijk te zijn: ik denk dat het hen geen fluit kan schelen omdat politiek-maatschappelijk verzet niet tot de traditie behoort die ze absoluut willen veilig stellen.

De clou is wellicht zelfs dat de autoritaire en dogmatische islam zich nog wel zou kunnen vinden in onze eigen bureaucratische staatsdemocratie, gesteld dat ze daarin kan infiltreren, maar fundamenteel haaks staat op de Voltairiaanse principes van burgerlijke ongehoorzaamheid én Calvinistische zelfredzaamheid die zich in een stad als Antwerpen doorlopend manifesteren. Men kondigt ons wel een verlichte, kritische en autokritische islam aan, maar ik zie ze nergens. Integendeel,- de fascistoïde, salafische variant domineert en inspireert mensen als Bart De Wever tot een even consensusgerichte gehoorzaamheidsmoraal van de bange, perplexe Vlaming. 
David Cerny : Entropa

Objectief staat de autoritaristisch ingestelde moslimgemeenschap dus aan de kant van het regime en de bovenbouw, het schoon verdiep,- ze wordt door de politiek uitgespeeld als dam tegen het civiele anarchisme van eigen bodem. Bij uitbreiding zie ik de burgerrevolte als een van de meest authentieke opflakkeringen van Europese identiteit. Onze traditie is die van de weerbarstigheid die tegen de institutionele kaders aanschuurt, of ze nu democratisch of totalitair zijn, zich links of rechts noemen. Dit kritisch burgerschap werd door Alain Rosanvallon contre-démocratie gedoopt en moet ooit, via Rome en Byzantium, vanuit Griekenland zijn binnengesijpeld. Deze antiek-Griekse lijn van de eigenzinnigheid loopt van Herakleitos over Socrates naar Diogenes van Sinope (de filosoof-in-de-ton): individuen die de gehoorzaamheid en de consensus in vraag stellen, maar ook de uitwisselingsdwang en de nivellering. Het is pas voorbij de stereotypen en de identitaire kitsj dat deze subversieve grondstroom aan het licht komt. Grappig is overigens dat de Grieken, die het woord Europa ooit hebben bedacht, vandaag om puur materieel-economische redenen als "slechte Europeanen" met de vinger worden gewezen...

De subversieve onderstroom van het Europese collectieve bewustzijn is dan ook de échte reden waarom het Grote Identiteitsdebat in Frankrijk door Sarkozy in stilte is afgeblazen: onder de Marseillaise en de croissants hadden wel eens Voltaire en de Sade en ander staatsgevaarlijk tuig te voorschijn kunnen komen, en dat hoefde nu ook weer niet. Sinds 1789 heeft de Franse staat overigens nooit iets anders gedaan dan een “nationale identiteit” gepropageerd die vooral de anarchistische demonen van de Verlichting moest bezweren, ten voordele van een gekuiste academisch lezing van de geschiedenis, gelardeerd met een aantal chauvinistische clichés. Dat men daarmee tegelijkertijd elke vorm van regionaal autonomisme (Bretoenen, Basken...) kon onderdrukken, was mooi meegenomen.

De Europeaan heeft een civiele maar tegelijk een incivieke erfelijkheidsstructuur, waarvan de stam zich in het oude Griekenland bevindt. Tevergeefs probeert de Eurocratie van vandaag een historisch-culturele referentie te vinden waar ze haar autoriteit kan aan ophangen: onze onhebbelijkheid is het in-vraag-stellen van alles. Iemand die dat wél begreep was de Tsjechische kunstenaar David Cerny, die met zijn installatie Entropa op een satirische manier de identitaire kitsj parafraseerde (voor België was dat bijvoorbeeld een halflege doos pralines). Het kunstwerk werd dan ook snel verwijderd uit het Europese Raadsgebouw te Brussel…

Het doel van Doel  – Kunst als identitair zoekproject
Dat brengt ons op de laatste bedenking en het slot van deze overwegingen rond “identiteit”: de rol die kunstenaars kunnen spelen in het doorbreken van de clichés en het exploreren van identitaire grondstromen. Hoe het debat politiek provoceren en cultureel uitdiepen? Door plekbewust te denken en op goedgekozen sites intellectuele boorplatformen op te richten, die vuurtorens kunnen worden. Waar liggen dan de plekken die in aanmerking komen om “sterke plekken” te worden, de loci zoals Aldo Rossi ze noemt, die tegelijk een geschiedenis oproepen, een toekomstvisie belichamen, en de actuele burger uitnodigen tot kritische reflectie?   

Het is verrassend, hoe de 16de-eeuwse kaart van de Antwerpse Schelde al de haarden van het actuele verzet markeert, niet alleen wat de Lange Wapper-brug betreft. Aan de dezelfde benedenloop, iets meer stroomafwaarts nog op de linkeroever, bevindt zich het polderdorp Doel. In de 80-jarige oorlog was dit het meest zuidelijke punt dat de staatse legers (van de republiek der Nederlanden dus) konden innemen. In de context van de belegerde stad is Doel (toen:de Doolen) dus het punt van waaruit de bevrijding moest komen,- maar niet kwam. Doel moet toen al, in 1585, voor de Antwerpenaren een utopische betekenis gehad hebben van vrijplek en republikeinse baken. In dat opzicht is het opmerkelijk hoe het dorp recent opnieuw een symbool werd van verzet tegen een systeem dat in naam van de vooruitgang megalomane bouwwoede laat primeren op leefbaarheid, en en passant ook sporen van het verleden tracht uit te wissen. De geest van Le Corbusier dus (die ook op de Antwerpse linkeroever lelijk heeft huisgehouden), en naar ik mag aannemen van alle maakbaarheidsideologen, voluntaristische politici en groeipositivisten.

Het polderdorp werd al in de jaren ’60 van vorige eeuw gemarkeerd als gebied voor havenexpansie met uitdovende woonfunctie. Men liet het verkommeren (er was geen nieuwbouw toegelaten), ook toen de expansieplannen niet realistisch bleken en moesten worden teruggeschroefd. Men besloot er dan maar een kerncentrale te bouwen, kwestie van verdere bewoning te ontmoedigen (iedereen kent ondertussen het surrealistische dijkzicht van de 17de eeuwse molen en de Electrabel-koeltoren). Het toen gegraven Doeldok ligt er tot op vandaag ongebruikt bij. In 2005 werd met veel bombast het Deurganckdok ingehuldigd, nadat de Vlaamse Regering door wetgevend maatwerk het negatief advies van de Raad van State had geneutraliseerd. Momenteel dromen de betonboeren verder over een Saeftinghedok voor grote containerschepen (die eigenlijk veel beter in Zeebrugge kunnen worden gelost). Via opzettelijke verkrotting, onwettig slopen en zelfs uitdrijving van de huurders probeert de overheid, via de Maatschappij Linkerscheldeoever, elke vorm van bewoning te ontmoedigen, waarbij steeds meer vragen rijzen over de zinvolheid van de ontruiming. De dood van Doel blijkt van langsom minder een economische noodzaak, en steeds meer een obsessie van het politieke establishment om het laatste stukje collectief geheugen uit te wissen.
 
Want de inzet is allang niet meer louter de ontruiming van een dorp ten voordele van de havenuitbreiding. Het is een entplek van de contre-démocratie geworden, een republikeinse enclave in een monarchie die nog altijd sporen van de Spaanse bestuurscultuur vertoont (centralistisch, bureaucratisch, top-down). Zo werd het polderdorp Doel een aantrekkingspool voor kritische massa, een vluchtheuvel en kweekbed van identitaire terapie voor de havenstad Antwerpen en heel de Vlaamse regio. Deze psychoanalytische functie is metapolitiek: een aantal non-establishmentkunstenaars heeft het dorp omgevormd tot kunstscène, waar Bach en Mozart wordt vertolkt, waar poëzienachten plaats vinden, en waar muurschilderingen de bulldozers moeten tegenhouden. Nachtburgemeester van dit spookdorp: dorpsdichter Frank Devos (‘Het lijkt hier wel Gaza-city na een Israëlisch bombardement’.. ) Niemand zegt dat kunst inderdaad tegen bulldozers is opgewassen. Maar het is het artistieke activisme versus de surrealistische machtslogica. Of, zoals Soetkin Collier het uitzingt in haar voor de gelegenheid gecomponeerde Doel-lied (jawel, het meisje vanUrban Trad dat in 2005 door de Belgische Staatsveiligheid als “staatsgevaarlijk” werd gekwalificeerd):
Ze maken er een grote puinhoop
zonder uitzicht op het paradijs
maar onze ziel is nooit te koop
al slaan ze ons huis en onze hoop tot gruis 

Opvallend is, dat de traditionele media mijlenver wegblijven van dit identitair zoekproject: de media willen geen publiek dat antwoorden op essentiële vragen zoekt buiten de krant of de televisie om. Tegelijk is het een uitdaging voor het culturele activisme om zichzelf te overstijgen. De evolutie van spookdorp naar kunstenaarskolonie moet leiden naar een regeneratie van het sociale weefsel en de bijhorende woonarchitectuur. Het is niet voldoende om een artistieke begrafenis voor Doel te organiseren, of er een Bokrijkje-aan-de-Schelde van te maken, een mosseldorp met autochtone figuranten, uitgedost in aangepaste klederdracht. Kunstenaars moeten een pioniervegetatie vormen, een onderlaag waarop het eigenlijke leven kan gedijen. De cultuur is er niet voor de cultuur, ze produceert wat Nassim Nicholas Taleb Zwarte Zwanen noemt, onvoorzienbare gebeurtenissen met verreikende gevolgen. Kunst is een onmisbaar element in de menselijke zoektocht naar identiteit, individueel en collectief. En die identiteit is wél een doel op zich, zoals we de liefde ook als een doel-op-zich kunnen zien, ongeacht het biologisch nut ervan. Dat zijn de echte waarden: dingen die ons zo aangaan dat we ze niet meer hoeven te rechtvaardigen als middel tot…

Het Kunstdorp Doel toont aan dat de zwaartekracht van cultuur aan het verschuiven is, weg van de aan de overheid gelinkte infrastructuren, naar sterke autonomistische plekken die de Franse filosoof Michel Foucault in de jaren ’60 al omschreef als heterotopieën, plaatsen waar het utilitaire of Macchiavelistische denken niet geldig is, eilanden van mentale energie die zich verzetten tegen de pletwals van de commerciële logica of het socio-politieke conformisme. De institutionele cultuurindustrie heeft geen toekomst meer, misschien nog wel als tertiaire economie maar niet als zingevende activiteit. De steriliteit van een urbane cultuurcontainer zoals de Wiels-site in Brussel toont aan dat de stad enkel kan gered worden vanuit de “anderse plek”, een tijdelijke bezetting-tegen-de-bezetting, onder de vorm van een gekraakt pand, een winkelcentrum waar iemand onaangekondigd een filosofische speech houdt, een onteigend dorp waar ingeduffelde muzikanten op straat Mozarts Requiem uitvoeren.
De hetero-topie (letterlijk: “plek van het andere”) is, vreemd genoeg, de plek waar mensen zichzelf zouden kunnen terugvinden. De toekomst van de kunst ligt in een combattief situationisme op nevralgieke pijnpunten en breukgebieden, plekken van armoede, geweld, usurpatie, bezette gebieden, soms zelfs sites die letterlijk onder militair vuur staan. Niet om er kortstondige benefietconcerten te geven, maar om mensen hun identiteit en hun waardigheid terug te geven waardoor ze zich weerbaar kunnen opstellen tegen onderdrukkingsmechanismen.  Zogenaamd vervloekte plekken zoals Gaza, Haiti, Oost-Congo, Kabul, Tsjernobyl, Betlehem (waar kunstenaar Frans Wuytack de muur aanklaagt die Palestijnse boeren van hun land isoleert), plekken van de georganiseerde verloedering en leegloop (zoals Doel dus), en eigenlijk alle stedelijke achterbuurten, suburbs en sloppenwijken.

Zo zijn we weer in de grootstad en het “veiligheidsprobleem” aanbeland. Stedelijke kankerplekken als Anderlecht en Molenbeek zouden echte bezettingszones moeten worden van artistieke bohémiens, krakers, straatkunstenaars, operazangers, goochelaars, die de criminele stadsbendes hun territorium ontnemen, want zij maken hier het regime uit, met de impliciete steun van de lokale besturen en de politie. Maar het culturele bobo-establishment van Brussel hangt liever rond op de modieuze Dansaertstraat of in de KVS, waar het multiculturele zeepbellenfeest nooit ophoudt.  De herovering van de straat door cultuurmakers (in de breedste zin van het woord,- ik denk hier zeker niet alleen aan toegelaten straattheater op kermissen en wijkfeesten...) is geen tovermiddel tegen handtassendieven, doch ontneemt de geweldplegers wel de protagonistenrol op de publieke scène.  Pas daarna kan men denken aan herstel van zoiets als een sociaal weefsel.

Het “identiteitsdebat”, zoals de politici dat naar zich toe hebben getrokken, sterft hier een stille dood: eerst moeten mensen zelf hun identiteit en waardigheid vinden, een vorm van mentale weerbaarheid die nog het best te vergelijken is met biologische immuniteit tegen sociale en ideologische virussen. En als ze die gevonden hebben, is er wellicht geen weg terug naar de groepsdictatuur, maar ook niet naar het nivellerende wereldconsumentisme. Vlaanderen moet zich nu vooral de contre-démocratie eigen maken: buiten de geëikte structuren leren denken en handelen. Grenzen trekken en inhouden definiëren vanuit de inhoud zelf, niet vanuit de categorieën die ons worden opgedrongen. Vrijhavens uitbouwen in naam van het verschil, het anders-zijn, de reformatie. Zingeving ontwikkelen als een huid, die het lichaam van de buitenwereld onderscheidt, afschermt, maar er ook de raakzone mee vormt. Het antwoord op de vraag wie we zijn, kan enkel voortkomen uit een autonomistisch proces, het exploreren van innerlijke vrijheid die uitbarst in een gebaar, een uitroep, een dans. En is dat laatste niet dé definitie van "cultuur"?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten