N*A*O*, de naamloze achter ons, heeft gezegd :
In een eerdere (en burgerlijke ?) poging het uiteenvallen van België te voorkomen en de vraag om een ‘rationele staatshervorming’ van de Gravensteengroep te beantwoorden, deed N*A*O* in zijn “Groote Staatshervorming (I)” een eerste voorstel.
Grosso modo bestond dat erin in een eerste stap te komen tot een interregionale risicoverzekering op basis van akkoorden over de respectieve draagkracht en verwachtingen van elke regio, waarvan de eventuele toekomstige afwijking dan het te vormen risico vormt. Deze eerste stap is als ‘interregionale solidariteit’ gemakkelijk te verzoenen met het om efficiëntie redenen door Vlaanderen aangehangen subsidiariteitprincipe, waaronder de tweede stap van de ‘inter-persoonlijke solidariteit’ valt.
Deze tweede stap is de organisatie van de interne risicoverzekering (de klassieke sociale zekerheid) door elke regio afzonderlijk.
Op dit voorstel kwamen ondertussen vele reacties.
- 1 -
De meeste reacties betroffen het wederzijds engagement dat nodig is om tot zo’n staatshervorming en een efficiënte interregionale risicoverzekering te komen.
Iedereen blijkt het erover eens te zijn dat actueel het vertrouwen daartoe tussen Frans- en Nederlandstaligen geheel ontbreekt.
Jammer genoeg is er ook te weinig vertrouwen om het federale status quo te bewaren, al vergeten de voorstanders daarvan wel eens dat te vermelden. Alsof vertrouwen alleen nodig is om vooruit te kunnen gaan. Zonder vertrouwen gaat men regelrecht achteruit. En daarom ziet het er niet goed uit in België.
Hoe neutraal technisch en economistisch de Naamloze A*O* de interregionale risicoverzekering ook wilde voorstellen, de aan zo’n ‘contract’ voorafgaande debatten zouden natuurlijk een zware ethische dimensie inhouden en zeker over ‘billijkheid’ gaan.
Elke regio moet in het voorstel zijn toekomstige inkomensverwachtingen bepalen (en zal geneigd zijn deze zo hoog mogelijk te leggen : want het verschil met de reële inkomens wordt het te verzekeren risico), zodat de moeilijkheid van de onderhandelingen zit in de gelijke behandeling los van de regio waarin men leeft.
Bovendien moet men op zeer lange termijn denken, omdat alleen dan grote schommelingen te verwachten zijn. En lange termijn denken ligt onze politici nu eenmaal niet.
N*A*O*’s poging om het debat op efficiëntie te richten, eerder dan op ethiek, is gebaseerd op John Rawls’ idee van de ‘sluier van onwetendheid’ : omdat niemand weet wat zijn sociaaleconomische kansen zijn, zal iedereen kiezen voor de meest gelijke verdeling bij aanvang.
Maar tijdens de defederaliseringsonderhandelingen bestaat deze sluier wellicht niet en zullen de Franstaligen (die wéten dat ze minder kansen hebben) vermoedelijk blijven weigeren het voorgestelde onderscheid tussen interregionale solidariteit (de risicoverzekering) en inter-persoonlijke solidariteit (die onder het subsidiariteitprincipe valt en dus geregionaliseerd kan worden) te maken. Zodat het debat toch weer over voorafgaande herverdeling zal gaan.
De historisch eerste door Franstaligen gevraagde en elke volgende stap in de richting van regionalisering, die trouwens automatisch om een daarop volgende stap vraagt, zijn permanente aantastingen van het vertrouwen…
- 2 -
De Naamloze A*O* besprak zelf al twee grote moeilijkheden bij een doorgedreven regionalisering.
Een eerste moeilijkheid is de vraag of regio’s die een risicoverzekering afsloten, zich voldoende politiek zullen inzetten om de afgesproken verwachtingen te realiseren ? Controle hierop kan men enkel verwachten van een federale overheid, niet van autonome regionale overheden.
Omgekeerd kan elke autonome regio zo ‘hard’ zijn best doen en tot een soort concurrentievervalsing komen door zijn belastingen te verlagen en zijn sociale zekerheid af te bouwen, waardoor de andere regio tot hetzelfde gedwongen wordt. Binnen een federale staat is zoiets moeilijker denkbaar.
Of toch ?
Voorstanders van het niet verder regionaliseren van bevoegdheden houden er geen rekening mee dat beide aangehaalde problemen in het federale België wel degelijk voorkomen.
Er is nauwelijks federale controle op de regionale politiek, zodat de enige stimulansen voor goed bestuur regionaal zijn. (Dat is de reden waarom Vlaanderen zo achter het subsidiariteitprincipe staat.)
Ten tweede bestaat in België evenmin loyaliteit ten opzichte van de federatie, die als het ware leeggezogen wordt. (Een federatie die bovendien internationaal niet als tweetalige, maar als Franstalige natie wordt voorgesteld. De door Verhofstadt en De Gucht ondertekende documenten van het verdrag van Lissabon waren uitsluitend in het Frans !)
De twee problemen die zouden kunnen rijzen wanneer Vlaanderen en Wallonië verregaand autonoom zouden worden, bestaan met andere woorden nu al binnen de Belgische federatie, die immers geen enkel gezag meer heeft.
Er is dus onvoldoende vertrouwen voor een grote staatshervorming, net zomin er voldoende is om België zonder (sociaaleconomische) kleerscheuren te behouden…
N*A*O* heeft daarom zowel vragen over defederalisering (en daarover gaan deze ‘brieven’), als over het behoud van België (maar die vindt men in “N*A*O*’s Questions aux belgicistes”).
- 3 -
Om opportunistisch regionaal gedrag tegen te gaan is er nood aan een sterke centrale autoriteit (zoals in de V.S. of in Duitsland).
Aangezien dit ontbreekt, zijn er zelfversterkende voorwaarden nodig voor een efficiënte risicoverzekering. Wie kan immers garanderen dat wanneer ooit de kansen keren tussen beide regio’s, de regio die tot dan van de verzekering genoot, haar verplichtingen zal nakomen ?
Er is dus zeker een contractuele verplichting nodig.
Vermoedelijk zal men al van bij de onderhandelingen beroep moeten doen op onafhankelijke externe instellingen.
Regio’s zouden ook een soort ‘debet coupons’ kunnen uitgeven die door andere regio’s gebruikt kunnen worden, wanneer zij plots met een risico zitten.
Anderzijds kan men er ook aan denken om de afgesproken risicowaarden (principieel het verschil tussen verwacht en gerealiseerd inkomen per capita) te beperken of als het ware te plafonneren, zodat deze steeds lager liggen dan de regionaal vooropgestelde verwachtingen.
- 4 -
Een interessante reactie kwam van een filosoof, namelijk van de Franstalige Philippe Van Parijs, die zowel argumenten pro als contra defederalisering opsomde.
Hij is pro regionalisering omdat dit beter tegemoet komt aan de duidelijk verschillende regionale preferenties (die volgens hem niet het gevolg zijn van diepe culturele verschillen, maar van verschillende informatie en argumentatie ten gevolge van het taalverschil).
Hij is eveneens pro omdat een geregionaliseerde sociale zekerheid betere incentives kan geven voor goed bestuur (ofschoon het altijd moeilijk zal zijn om te bepalen of een economisch resultaat het gevolg is van slecht bestuur dan wel van exogene factoren).
Kortom Van Parijs is pro defederalisering omdat dit de beste kansen biedt op regionale responsabilisering.
Maar hij is ook tegen. En wel om vier redenen.
Hij haalt ten eerste het voordeel aan van de schaalgrootte van de federatie ten opzichte van de regio’s.
Ten tweede is solidariteit beperkt tot regionale grenzen ethisch zwakker dan solidariteit beperkt tot federale grenzen, omdat solidariteit in principe mondiaal moet zijn.
Ten derde vreest hij effectief de fameuze ‘concurrentievervalsing’ tussen autonome regio’s (zie hoger).
Maar vóór Van Parijs tot zijn vierde argument tegen defederalisering kwam, relativeerde hij de voorafgaande drie !
Het schaalvoordeel is relatief omdat juist de kleinste landen (bijvoorbeeld in Scandinavië) de meest performante sociale zekerheid hebben.
Het ethisch argument snijdt weinig hout, omdat een tot de Belgische grenzen beperkte solidariteit evengoed onethisch blijft.
Het regionale concurrentie argument geldt voor alle landen en wordt daarom eerder een Europese kwestie.
Uiteindelijk kiest Van Parijs tegen defederalisering op basis van alleen zijn vierde argument, dat voor hem dus zwaarder weegt dan zijn dubbele pro-argumentatie.
Van Parijs is tegen verdere defederalisering vanwege het complexe probleem ‘Brussel’. Dit stadsgewest met een zeer klein territorium is economisch zeer belangrijk, maar wordt gekenmerkt door een grote mobiliteit in en uit het gewest en tussen zijn gewestelijke componenten…
Lap, daarover is iedereen het wel eens : dat het ‘probleem Brussel’ sinds het een autonoom gewest werd de staatshervorming danig gecompliceerd heeft.
Nu lijkt het erop dat deze dikwijls ethisch redenerende filosoof zelf geschrokken was van zijn eerder ‘pragmatische’ of zelfs behoudsgezinde omslag, want hij voegde er nogal onverwacht aan toe dat voor hem het federale sociale zekerheidssysteem wél aangevuld mag worden met regionale preferenties en verbeteringen, hetgeen de huidige Vlaamse regering blijkbaar ook van plan is (de fameuze ‘Maddens-doctrine’).
- 5 -
De Naamloze A*O* benadrukte eerder dat om dergelijke politieke keuzes te maken empirisch onderzoek nodig is.
Men moet bijvoorbeeld onderzoeken welke essentiële preferentieverschillen bestaan tussen Vlaanderen en Wallonië.
Ook de effecten van incentives op het beleid moeten onderzocht worden, maar ook de lange termijn effecten van regionale belastingconcurrentie.
Men moet de eventuele schaalvoordelen bestuderen.
En vooral moet het aandeel van interregionale en inter-persoonlijke solidariteit verduidelijkt worden, hoe complex dit ook moge zijn.
Dergelijk onderzoek brengt bovendien de lang gevraagde transparantie dichter bij en vergroot de mogelijkheid van een open debat.
Toch weet N*A*O* dat men niet op de resultaten daarvan kan wachten !
De kwestie wordt wellicht zo hoogdringend dat politieke beslissingen genomen zullen moeten worden zonder alle empirische gegevens en dus op basis van louter argumentatie.
Omdat defederalisering meer garanties biedt op responsabilisering, blijft de Naamloze A*O* voorstander van regionale autonomie.
Wat N*A*O* aan moet met de hete aardappel ‘Brussel’ is voorlopig onduidelijk.
- 6 -
Over onderzoek gesproken en als uitsmijter, meldt de Naamloze Achter Ons hier nog de summiere studie van Algoed en Persyn “Interregionale herverdeling en inkomensconvergentie” (VIVES Beleidspaper 8 – mei 2009 : http://www.econ.kuleuven.be/vives/PUBLICATIES/BP/BP2009/Vivesbeleidspaper8.pdf ).
Beide heren onderzochten twee essentiële zaken. Wat zijn vooreerst behalve de directe, de indirecte effecten van de interregionale transferten ? Ten tweede en nog belangrijker was hun vraag wat de effecten zijn van de transferten op de regionale groei en de interregionale convergentie (waarvoor ze eigenlijk dienen) ?
De resultaten zijn eerder onthutsend…
De dure transferten blijken wel de inkomensongelijkheid te verminderen, alhoewel ze geen interregionale verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië wegwerken, maar veel erger is dat ze een lagere economische groei (in Wallonië) veroorzaken en daarmee de divergentie tussen beide regio’s nog vergroten !!
Uit het onderzoek blijkt wel dat andersoortige transferten dan cash overdrachten, namelijk die investeringen verhogen in menselijk kapitaal (bijvoorbeeld onderwijs) of in infrastructuurwerken wél de economische groei bevorderen.
De heren besluiten : “Uit de resultaten kan tenslotte worden opgemaakt dat herverdeling die georganiseerd is op centraal niveau, niet per definitie zaligmakend is. Herverdeling vanuit de centrale overheid remt de inkomensconvergentie eerder af. Van experimenten met meer fiscale decentralisatie hoeft dan ook a priori niemand wakker te luggen.”
Aldus sprak N*A*O*,
‘De staatsman scheert de schapen, de politicus vilt ze (II)’,
Merksem, 17 juli 2009
Geen opmerkingen:
Een reactie posten