N*A*O*, de naamloze achter ons, heeft gezegd :
Vandaag, op onze nationale feestdag bezochten de Naamloze en zijn naamloze Vrienden Karel de Stoute in Brugge, het Venetië van het noorden.
Met hun bezoek vierden de Naamlozen de 579e verjaardag van België, dat in 1430 gesticht werd door Karels vader Filips de Goede.
Ten onrechte hingen er in Brugge opvallend weinig Belgische driekleuren uit. Men had die blijkbaar allemaal meegenomen naar Brussel om aldaar op het Paleizenplein de 178e verjaardag van het Koninkrijk België te vieren.
Met hun Brugse uitstap wilden de Naamlozen paal en perk stellen aan een zoveelste typisch Belgische surrealistische reflex : deze keer namelijk de extreme inkorting van de eeuwenoude Belgische geschiedenis tot een povere 178 jaar !
Geen enkel land doet zoiets. Nederland laat zijn geschiedenis toch niet beginnen met het Congres van Wenen in 1815, maar wel met Willem de Zwijger in de 16e eeuw ? Frankrijk laat zijn geschiedenis toch niet beginnen met de Vijfde Republiek, maar wel met Clovis ?
Ligt de verklaring voor deze absurditeit in de zelfherdenking van ons koningshuis ?
Hedenavond kon men via televisie nog getuige zijn van deze zelfoverschatting van ons vorstenhuis. Men kon zien hoe koningin Fabiola zich op haar oude dag niet alleen met België identificeert, maar ook met Eva, de moeder van de gehele mensheid. Fabiola paradeerde in opperste gelukzaligheid rond met haar symbolische appel. Om te voorkomen dat ze ook nog eens uit de kleren zou gaan, had haar entourage haar stevig ingesnoerd in een kogelvrij corset…
Uit N*A*O*’s hierna volgende KRITISCHE GESCHIEDENIS VAN BELGIË EN VLAANDEREN zal blijken dat het niet gaat over koninklijke zelfoverschatting, maar over Belgische zelfonderschatting.
- 1. De Bourgondische protonatie -
Iedereen is het er over eens dat naties een recent verschijnsel zijn, niet ouder dan tweehonderd jaar en het gevolg van de West-Europese modernisering. Zowel de Franse Revolutie als de industriële omwenteling stimuleerden de overgang van de nog gedeeltelijk feodale samenleving naar het liberale kapitalisme. De bourgeoisie verzette zich het ancien régime en de privilegies van adel en kerk, en stelde zich voor als vertegenwoordiger van de gehele natie van vrije en gelijke burgers, georganiseerd in een lekenrepubliek met napoleontische wetboeken. Dit betekende het begin van het einde van groepsrechten van standen en steden, gilden en ambachten, maar ook van de staatsgodsdienst en van de onduidelijke grenzen van graafschappen en hertogdommen met eigen staatsburgerschap, wetten en gewoonterecht.
Deze transformatie gebeurde niet zonder moeilijkheden en de stabilisering van de lekenstaat vond nog het snelst plaats in België in 1830, in Nederland en Zwitserland in 1848, in Duitsland en Italië tussen 1860 en 1870, en in Frankrijk pas rond 1875.
Maar alle moderne West-Europese naties zijn gebaseerd op protonaties , die zelf gevormd werden door het eeuwenlang SAMENLEVEN in een soort federale staat, waarbinnen een samenhorigheidsgevoel groeide, dat steunde op de waarden van het ancien régime : rechten en vrijheden van bepaalde groepen, trouw aan de dynastie en godsdienst. De Frans-Vlaamse oorlog (1297-1320) ging over een uiterst complex feodaal belangenprobleem. De Franse koning Filips IV de Schone begon de oorlog omdat de graaf van Vlaanderen Gwijde van Dampierre zijn leencontract opgezegd had, maar er scholen ook heel wat andere conflicten achter. Al deze tegenstellingen polariseerden zich rond de tegenstelling tussen de koningsgezinde leliaards en de graafgezinde liebaards of klauwaards, die geen van de twee een stabiele sociale, economische of culturele, laat staan ‘nationale’ groep vormden.
Toch werd na het hoogtepunt van de oorlog, de Guldensporenslag in 1302, waarin effectief het Franse eliteleger diep vernederd werd door wevers, volders en andere ambachtslieden, een VERHAAL gecreëerd dat een protonationale eenhied schiep uit de verwarrende veelheid van belangen en de gedaante aannam van een historische werkelijkheid.
In 1900 benadrukte de Belgische historicus Henri Pirenne de sociale betekenis van de 600 jaar oude strijd : “Het was met de Vlaamse legers bij het begin van de XIVe eeuw gesteld als met die van de Franse Republiek op het einde van de XVIIIe. In beide gevallen vermochten geïmproviseerde soldaten, inderhaast gelichte militiebenden het hoofd te bieden aan beroepssoldaten, omdat bij hen de vaderlandsliefde gepaard ging met al de vurigheid van een zegevierende partij. De republikeinen streden tegen de émigrés en tegen Oostenrijk tegelijk, voor de Vlaamse ambachtslieden was Frankrijk vóór alles de bondgenoot van Leliaards en patriciërs.”
Dit proces van ‘invention of tradition’ was echter al ingezet in de veertiende eeuw zelf door een Vlaamse monnik die omstreeks 1325 de eerste populaire versie van de Guldensporenslag neerpende en bijdroeg tot het ‘nationaliseren’ van de veldslag. De MYTHE van het ‘nationale’ conflict tussen het verraderlijke Frankrijk en het volkse Vlaanderen kreeg van toen af het statuut van een feit.
Vlaanderen en de omliggende vorstendommen waren ontstaan tussen de negende en de dertiende eeuw en hadden elk hun eigen protonationaal bewustzijn, dat steunde op de belangen van de spraakmakende groepen en de door hen geformuleerde verhalen.
In 1384 werd de Bourgondische hertog Filips de Stoute ook graaf van Vlaanderen en van Artesië. Bourgondië, dat de jure vazal van de Franse koning was, werd stilaan de basis voor een bufferstaat tussen Frankrijk en het Heilig Roomse Rijk, die zich uitstrekte van midden Frankrijk tot de Noordzee, en meteen een bedreiging vormde voor de Franse kroon. De reeds bestaande mythe van het verzet tegen Frankrijk kon daarbij al van nut zijn.
Vanaf 1430 en de daaropvolgende jaren kwamen Brabant – Limburg en een tiental vorstendommen bij de Noordzee in Bourgondische handen. Filips de Goede, Karel de Stoute en ook, na diens dood, hun Habsburgse opvolgers, streefden er onophoudelijk naar om hun Nederlandse vorstendommen om te vormen tot provincies van een eenheidsstaat. Elites werden in nauwer contact gebracht en vooral de vergaderingen van de Staten-Generaal, waarin de vertegenwoordigers van de geestelijkheid, de adel en de steden onderhandelden over belastingen en andere zaken, schiepen BANDEN, die al gebleken waren bij de dood van Karel de Stoute in 1477, toen alle vorstendommen bijsprongen om het land te verdedigen tegen Frankrijk, dat het hertogdom Bourgondië terug ingepikt had.
In de zestiende eeuw ging Karel V verder met het eenmakingsproces. Hij installeerde een regeringscentrum in Brussel en liet de soevereiniteit van Frankrijk over Vlaanderen en Artesië opheffen. In 1549 vaardigde hij de volgende Pragmatieke Sanctie uit : "Wij, Karel, bij de gratie Gods Rooms Keizer (..) laten weten aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, dat wij geoordeeld hebben dat het van groot belang is voor onze voornoemde landen (..) dat zij in de toekomst altijd onder eenzelfde vorst zouden blijven die ze in één geheel zou houden, wetend dat hun deling ten gevolge van succesies en erfenissen hun ondergang en ruïne zou betekenen. Afgescheurd en van elkaar gescheiden zouden zij ten prooi kunnen vallen aan buurstaten (..). Dit zal echter kunnen vermeden worden indien onze landen altijd in het bezit blijven van één vorst die ze als één geheel bestuurt. (Gegeven in onze stad Brussel in de maand november van het jaar Onzes Heeren 1549.)” De samenhorigheid van de Zeventien Provinciën (zonder het prinsbisdom Luik) werd hiermee onverbrekelijk.
De opstand tegen de voortgaande centraliseringspogingen van Karel V’s opvolger versterkte in eerste instantie de samenhorigheid van de Nederlanden, maar tegelijkertijd was het protonationaal bewustzijn, samen met de ontstane godsdienstige burgeroorlog, een factor die het Filips II mogelijk maakte zijn gezag weer te herstellen in het zuidelijk deel van de Nederlanden. Nadat in 1566 de ‘Beeldenstorm’ uitgebroken was en in 1585 uiteindelijk Antwerpen viel en de zuidelijke Nederlanden weer ingenomen werden, ontstond een territoriale verdeling die duurzaam zou blijken : het hele gebied ten noorden van de grote rivieren was afgescheurd en vormde de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Johan Huizinga : “Twee nationaliteiten ontstonden in de plaats van één. De Zuidelijke Nederlanden werden in bijna alle opzichten de echte, maar aan weerszijden gesnoeide uitgroei van de Bourgondische staat. Zij vormden een staat en een nationaliteit, maar misten twee en een halve eeuw het goed, dat staat en nationaliteit volwaardig maakt : de vrijheid. De Noordelijke Nederlanden vormden eveneens een nationaliteit, en in een hogere zin dan hun buren, want zij hadden de vrijheid. Maar zij waren nauwelijks een staat te noemen, zozeer werden zij beheerst door het beginsel der provinciale zelfstandigheid.”
Het overkoepelend protonationaal bewustzijn sinds 1430 werd in het zuiden verdiept door het samenleven in een katholieke bondstaat onder de Habsburgse dynastie en door de in de zeventiende eeuw verder durende Tachtigjarige oorlog tegen de calvinistische noorderburen en de Dertigjarige oorlog tegen de zuiderburen.
De Zuidelijke Nederlanden behoorden tot de contrareformatorische Latijnse barokcultuur van Zuid-Europa met zijn beeldend vermogen, terwijl de protestantse gebieden bedreven waren in literatuur, wetenschap en onderwijs in de Nederlandse volkstaal. Die Europese culturele scheidingslijn bepaalt tot vandaag onze ‘volksaard’ en verklaart dat Vlamingen verder af staan van Noord-Nederlanders dan Walen van Fransen…
Met de vrede van Münster in 1648 kwam een einde aan beide oorlogen en werd de splitsing van de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden internationaal erkend. In ruil voor vrede met het noorden bleef de Antwerpse haven gesloten, zodat de zuidelijke ‘Spaanse Nederlanden’ economisch stagneerden. (Het prinsbisdom Luik bleef onafhankelijk en werd toen soms de ‘Belgische Republiek’ genoemd.) In 1702 begon de Spaanse Successieoorlog en in 1715 kwamen de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks bewind. Ofschoon de Antwerpse haven gesloten bleef kenden de Zuidelijke Nederlanden toch een relatieve economische bloei dankzij de textielnijverheid rond Gent en de kolen- en metaalhandel in het zuiden.
Ten tijde van de Franse Revolutie ontstond in de Zuidelijke Nederlanden verzet tegen de centraliserende politiek van Jozef II van Oostenrijk, dat het ZELFBEWUSTZIJN van de bevolking omvormde tot een republikeins nationalisme. De inwoners van de vorstendommen werden gemobiliseerd door middel van betogingen, processies, feesten, volksliederen en pamfletten.
In hetzelfde jaar dat Robespierre een ‘Appel à la Nation artésienne’ uitgaf en Mirabeau een ‘Appel à la Nation provençale’, richtten de Brabantse revolutionairen zich tot de protonaties van Brabant, Vlaanderen, enzovoort.
Tijdens deze ‘Brabantse Omwenteling’ werd in 1790 voor de eerste keer een onafhankelijk België uitgeroepen onder de naam van de ‘Verenigde Belgische Staten’. Omdat de leiders onderling verdeeld waren, draaide de revolutie uit op een burgeroorlog tussen de vooruitstrevende volksgerichte Vonckisten en de conservatieve Statisten, die toch meer de Belgische ‘TRADITIE’ zouden belichaamd hebben.
In heel Europa, dus ook in Brabant was het VERHAAL van ‘de oude grondwet’ essentieel voor het denken van het ancien régime. De constitutie werd als ‘natuurlijk’ ervaren : dit wil zeggen in overeenstemming met het ‘nationale’ karakter…
Maar omdat in de Habsburgse Nederlanden in tegenstelling tot bij hun noorderburen geen royalistisch verhaal van het verleden bestond, konden de Statisten het politiek gezag van de natie loskoppelen van de persoon van de vorst en de weg naar de volkssoevereiniteit openen.
- 2. De revolutionaire natie -
De Franse Revolutie werd internationaal langs alle kanten bedreigd, zodat de Republiek zich gedwongen voelde een eerste ‘Coalitieoorlog’ te verklaren tegen Oostenrijk en haar bondgenoten en in 1792 de Zuidelijke Nederlanden binnen viel. Een jaar later verdreef Oostenrijk de Fransen echter weer uit onze contreien.
Ondertussen was in Frankrijk de ‘Restauratie’ begonnen met de conservatief-burgerlijke ‘Thermidoriaanse reactie’ tegen de radicaal-burgerlijke Robespierre en zijn maten. Van Robespierre herinnert men zich enkel de terreur en men vergeet dat de ‘onkreukbare’ ook uitzicht geboden had op een echt egalitaire republiek. ‘Thermidor’ zette finaal een punt achter de radicale fase van de revolutie en verwelkomde opnieuw de tegenstanders van de revolutie : de aristocratische en kerkelijke ‘émigrés’ en hun decadente ‘jeunesse dorée’, die het ancien régime vertegenwoordigden en de monarchie voorstonden. Frankrijk werd ‘la république des propriétaires’ en de ‘sansculots’ kwamen snel weer in de grootste miserie terecht.
Het gevolg was dat de conservatief-burgerlijke Thermidorianen, die nog steeds republikein bleven, permanent onder druk kwamen te staan van de door hen zelf verwelkomde monarchisten, als van de ‘sansculots’ en de overblijvende Jacobijnen.
De oplossing was klassiek. Terwijl Robespierre en de Montagnards de revolutie binnen Frankrijk ‘internaliseerden’, intensifieerden en radicaliseerden, vroeg de Thermidoriaanse Directoire Napoleon de revolutie te ‘externaliseren’ en uit te voeren naar de buurlanden, zodat Frankrijk kon drijven op en werkelijke oorlogsindustrie.
Het gevolg was de inlijving van de ‘départements de la ci-devant Belgique’ (mét het prinsbisdom Luik !) bij Frankrijk.
Ofschoon dit proto-België de revolutionaire ‘Terreur’ bespaard bleef, werd onze protonatie eerder dan andere landen door de – ondertussen conservatief-liberale – Franse “Revolutie” beïnvloed en werd bij ons het ancien régime sneller vernietigd. De Zuid-Nederlandse ‘provinciën’ met inbegrip van Luik werden geïntegreerd en de eerste ‘GESCHIEDENISSEN VAN BELGIË’ zagen het daglicht.
Wanneer het Franse ‘revolutionaire’ expansionisme door de Europese grootmachten in 1815 te Waterloo een halt werd toegeroepen, werden de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden weer samengevoegd tot het ‘Verenigd Koninkrijk der Nederlanden’.
Is het denkbaar dat beide, in de vijftiende eeuw ontstane, maar in de zestiende eeuw gescheiden, protonaties in de negentiende eeuw één natie hadden kunnen vormen?
Volgens N*A*O* enkel wanneer de bourgeoisie van de Noordelijke Nederlanden solidair met deze van de Zuidelijke voor de volkssoevereiniteit had opgekomen tégen het verlicht absolutisme dat Willem I voorstond.
Van bij het begin botsten Noord en Zuid echter over de ministeriële verantwoordelijkheid die Willem I niet wilde inschrijven in de Grondwet : “Men wil mederegeren, administreren ; ene vergadering van 110 leden.”
Vanaf 1827 verzeilde het Verenigd Koninkrijk in een permanente crisis. De Zuidelijke volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer voerden vooral oppositie tegen het vorstelijk absolutisme dat de Noordelijken accepteerden.
De zuidelijke ‘Belgen’ werden gedreven door nationaal-liberale idealen, die terug te voeren zijn tot de Belgische protonatie, die meer aanleunde bij het Bourgondisch ‘nationaal’ verleden en recent bij de ‘liberale’ Franse Revolutie : “La démocratie est un des éléments de notre constitution, elle a ses racines dans le vieux sol !”
Wellicht was het voor de protestantse ‘Hollanders’ ook onmogelijk om solidair te zijn met de katholieke ‘Belgen’, die zij meer en meer als de erfgenamen van Alva begonnen te zien. Zeker naarmate de liberale ‘Belgen’ om hun oppositie te verdiepen dichter kwamen bij de onmogelijk geachte unie met de katholieken : “een oproerige factie, die niets anders dan omwenteling, verheffing van de Franse geest of priester-overheersing zoekt.”
De tactiek om via de kerk het volk te betrekken compliceerde dus het conflict.
Ofschoon het zeker geen essentiële eis van de Belgische oppositie was, maakte de taalkwestie de zaak nog ingewikkelder.
Na een nieuwe liberale revolutie in Frankrijk op 27 juli 1830, die aldaar leidde tot een grondwettelijke monarchie, brak tenslotte ook in Brussel, Leuven en Luik de ‘Belgische Revolutie’ uit.
In tegenstelling tot de Franse revoluties, die draaiden om sociale solidariteit, was de Belgische revolutie eerder het gevolg van ontbrekende politieke solidariteit.
Is de Belgische Revolutie daardoor minder waardevol ?
De Naamloze is geneigd deze vraag positief te beantwoorden, maar relativeert dit meteen. Het moreel gezag van de Franse Revolutie is wellicht absoluut, maar beperkt het praktische nut ervan zich niet tot de ‘gemiddelde politieke deler’ ?
De Revolutie van 1789 evolueerde van een constitutionele monarchie, via terreur en Directoire, naar het keizerrijk. De Franse revolutie van 1830 leidde tot de hernieuwing van de constitutionele monarchie. Die van 1848 bracht de Tweede Republiek en sociale hervormingen, maar strandde in een dictatuur, die Karl Marx spottend de ‘achttiende Brumaire van Louis Napoleon’ noemde. De Parijse Commune van 1871 tenslotte begon met de Derde Republiek en eindigde met een burgeroorlog en een bloedige repressie.
- 3. Ook België barst -
Natiestaten zoals België zijn een gevolg van de modernisering van West-Europa. Ze zijn er niet de eindterm van. Misschien was men zich niet eens bewust van het aan gang zijnde transformatieproces, laat staan dat men zou weten waartoe het allemaal zou leiden. Maar de complexe samenloop van vele omstandigheden veroorzaakte algauw barsten in het nieuwe België.
Van bij de stichting van België ontstond een sociaal-economische kloof tussen Vlaanderen en Wallonië. In het begin van de 19e eeuw was Vlaanderen nog rijk dankzij zijn krachtige landbouw en zijn huiselijke textielproductie. Deze laatste verloor ten gevolge van de onafhankelijkheid zijn afzetmarkten in Nederland en zijn kolonies. Bovendien maakte de liberale afschaffing van de douanerechten Engelse producten goedkoper.
De modernisering behelsde ook een industriële omwenteling, zodat in de volgende jaren de mechanisering de huisnijverheid verdrong.
Een toevallige factor waren de mislukte Europese graanoogsten tussen 1840-48, die vooral Oost- en West-Vlaanderen in de diepste armoede brachten. De inkomens daalden extreem terwijl de voedselprijzen astronomisch hoog werden. Vanaf dan volgden de crises elkaar op, met een tweede toppunt in 1875 ten gevolge van de geliberaliseerde en voor de Waalse industrie voordelige invoer van Oost-Europees en Amerikaans graan. Vlamingen moesten uitwijken naar het niet gastvrije Wallonië en vooral naar Noord-Franrijk. (Pas 20 jaar later was de bevolking terug op peil.)
Er kwam geen enkele overheidssteun, ook niet voor de textielindustrie. ‘Solidariteit’ bestond gewoonweg niet. Tijdens de ergste crises was er hoogstens paternalistische liefdadigheid, die echter onbeduidend was ten opzichte van het door Vlaanderen betaalde belastingteveel, waarover verder meer. Vlamingen werkten tegen hongerlonen in de industrie. 14 Werkuren leverden één kilo droog brood op. Vlaamse lonen lagen 50 % lager dan Waalse. Er was veel bedelarij, zodat de Belgische overheid het Vlaamse ‘uitschot’ in ‘workhouses’ trachtte te plaatsen of via de ‘Red Star Line’ naar Amerika te verschepen.
De Belgische regering investeerde enkel in de ijzer- en staalindustrie die zich in Wallonië situeerde.
Om niet van partijdigheid beschuldigd te worden werd een redacteur van de Franstalige socialistische krant ‘Le Peuple’ gevraagd hierover een reportage te maken in opdracht van de Belgische Werklieden Partij en het Nihilistisch Anarchistisch Offensief : August De Winne publiceerde ‘A travers les Flandres’ bij de Société Coopérative ‘Volksdrukkerij’ te Gent in 1901, op het moment dat het ergste voor Vlaanderen stilaan achter de rug was…
Recent vroeg de Naamloze professor Juul Hannes zijn onderzoeken naar het Belgisch fiscaal beleid van 1830 tot aan de eerste wereldoorlog samen te vatten. Juul kon daarbij gebruik maken van Pirards driedelige ‘Le pouvoir central belge et ses comptes économiques 1830-1913 – VI. L’état et les finances publiques’ en van de kritische studie van De Branbander ‘De regionaal-sectoriële verdeling van de economische activiteit in België (1848-1979)’. In 2007 schreef Juul Hannes ‘De mythe van de omgekeerde transferts. Fiscale prestaties van Vlaanderen, Wallonië en Brabant, 1832-1912’.
Noch van de Vlaamse armoede, noch van de Waalse rijkdom is iets terug te vinden in de belastingsstatistieken in de periode 1832 – 1912.
(1°) Grondbelasting (= 51 % van totale belastingsopbrengst) : ondanks Vlaamse armoede en Waalse rijkdom betaalde een Vlaams gezin 5,9 % meer grondbelasting dan een Waals gezin.
(2°) Bedrijfsbelasting (= slechts 14,6 % van totale belastingsopbrengst !!) : ondanks de economische crises in Vlaanderen en de economische opgang van Wallonië was de opbrengst van de bedrijfsbelasting in Vlaanderen groter dan in Wallonië ! Eigenaars van koolmijnen en steengroeven dienden zelfs géén bedrijfsbelasting te betalen.
(3°) Personenbelasting (= 34,3 % van totale belastingsopbrengst) : ook hier bracht Vlaanderen meer op dan Wallonië.
Met andere woorden : de fiscale wetgeving werd niet aangepast aan de economische en technologische ontwikkelingen, zodat de industriële expansie in Wallonië niet zichtbaar was voor de fiscus.
Er werden vooral ook geen kadastrale perequaties uitgevoerd om de industriële gebouwen in Wallonië niet te moeten belasten.
De ‘omgekeerde transferts’ zijn dus een mythe.
Juul Hannes : “Het arme Vlaanderen betaalde zijn deel. Het rijke Wallonië ? De Waalse bevolking heeft daar weinig van gemerkt, al waren de lonen er veel hoger dan in Vlaanderen. Maar de fiscus heeft die rijkdom evenmin gevonden. Wat in dit onderzoeksverslag nog het meest opvalt, is dat Brabant (Brussel) bijna evenveel belastingen opbracht als Wallonië. Waar kwam die rijkdom vandaan ?”
Het antwoord is simpel : de Waalse industriëlen woonden in Brussel. Er moeten dus ongehoorde transferts gebeurd zijn van Waalse belastingvrije en dus ongekende opbrengsten naar Brussel !
België was de eerste liberale staat op het continent met een liberale grondwet die de industrialisering ten volle steunde door doelbewust te weigeren het oude fiscale systeem aan te passen en zo een fiscaal paradijs te creëren.
Om het Waals wonder te realiseren moest de overheid niet alleen de belastingen laag houden, maar ook serieus investeren.
Terwijl het arme Vlaanderen 20 % meer belastingen betaalde, kreeg het slechts 33 % van de overheidsinvesteringen in infrastructuur. Dit betekent dat Vlaanderen nog eens 15 % van de Waalse infrastructuur betaalde. De Belgische overheid volgde de logica dat het toch zinloos was te investeren in een arme regio. Het betekent ook dat arm Vlaanderen zélf zijn infrastructuur moest betalen. Zo werd de Antwerpse haven – essentieel voor de Waalse industriële export – integraal door de stad betaald.
In Wallonië werden bovendien veel meer scholen gebouwd, vooral dure technische scholen.
Aangezien de Belgische Revolutie mogelijk was geweest dankzij de ‘unie der opposities’, was het ook logisch dat de kerk tot op zekere hoogte het door de liberalen gebruikte Frans als vooruitgangstaal accepteerde en omgekeerd de liberalen de door de katholieken gesteunde Vlaamse volkstaal als element van de nationale traditie erkenden.
De kapitalistische industrialisering veroorzaakte in gans Europa ongekende sociale spanningen, waarop zowel ‘progressief’ als ‘regressief’ gereageerd werd. In 1864 sprak paus Pius IX in zijn reactionaire encycliek ‘Quanta cura’ een banvloek uit over de liberale vrijheden, met als gevolg dat in België een eind kwam aan de unie van liberalen en katholieken en er een vroegtijdige verzuiling plaatsvond.
Tactisch bleven de katholieken de Vlaamse beweging steunen en richtten de liberalen als tegenwicht een Waalse beweging op.
Dit zou verschrikkelijke gevolgen hebben voor de Vlaamse beweging, die ten tijde van de ‘unie der opposities’ nog een onderdeel geweest was van het Belgisch patriottisme !
Het was duidelijk dat de bevolking, en de Vlaamse nog meer dan de Waalse, leed onder het liberale kapitalisme. Maar uiteindelijk werden strijdbare arbeidersverenigingen altijd en de Belgische Werklieden Partij in 1885 geboren uit… het liberale denken. De Vlaamse socialisten worstelden daarom van in het begin, dus nog voor het Vlaamse ‘activisme’, met hun ideologische antiflamingantisme. Het was bijna onontkoombaar dat arbeidersbeweging en Vlaamse beweging van elkaar zouden vervreemden, op enige uitzonderingen na.
Dit samenvallen van de politiek-ideologische tegenstelling tussen katholieken en liberalen (waartoe de socialisten zich rekenden) met de Vlaams-Waalse tegenstelling, zorgde voor de eerste barst in België. In 1912 traden de Waalse socialisten openlijk toe tot de voorheen liberale Waalse beweging.
Na de eerste wereldoorlog en de Russische Revolutie zag de liberale overheid in dat toegevingen moesten gedaan worden aan de socialisten om het communisme te voorkomen, maar niemand zag in dat na diezelfde oorlog waarvoor Vlaanderen het kanonnenvlees geleverd had en na de Duitse ‘Flamenpolitik’ ook toegevingen moesten gebeuren aan de Vlaamse beweging, zodat in het interbellum het ‘point of no return’ bereikt werd in de tegenstelling tussen Vlaanderen en België.
- 4. N*A*O* inviteert Antonio Gramsci in België -
De stelling dat Vlaanderen ‘rechts’ of klerikaal is en Wallonië ‘links’ of vrijzinnig, is misschien niet onjuist statistisch gezien, maar wel tactisch en vergelijkbaar met de ontbrekende politieke solidariteit en onvermijdelijke breuk tussen de zuidelijke en noordelijke volksvertegenwoordigers in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tussen 1815 en 1830.
Niet getreurd : België IS ondertussen definitief gebarsten en kan enkel confederaal of in een federatie van onderuit bijeengehouden worden , dan wel uiteenvallen. Hoe langer het duurt vooraleer onze politici dit accepteren en dat duidelijk maken aan het volk dat zij vertegenwoordigen, des lastiger wordt de kwestie. De ‘weg van de geleidelijkheid’ dreigt dus ook de pijnlijkste te worden.
Antonio Gramsci staat bekend voor zijn concept van de ‘lange weg door de instellingen’. Elke historische periode wordt gedetermineerd door de ‘hegemonie’ van een heersende klasse. Deze hegemonie is niet alleen politiek of politioneel, maar betreft alle samenlevingsdomeinen en is dus gebaseerd op onderliggende dominante structuren, zoals partijen, vakbonden, massamedia, kerken, scholen, universiteiten, verenigingen, enzovoort. Deze structuren moeten allemaal veranderd worden, wil een nieuwe klasse een nieuwe hegemonie vestigen. Zo’n geestesrevolutie is de ‘lange weg door de instellingen’.
Nu begrijpen de Naamlozen waarom vandaag de 579e verjaardag van België ingekrompen wordt tot de 178e !
Het Belgische VERHAAL is aan het uitdoven en reikt niet verder in het verleden meer dan de stichting van het Koninkrijk België in 1830…
Dit betekent dat de Belgische geestelijke HEGEMONIE ineen aan het krimpen is en vervangen wordt door een Vlaamse, en ongetwijfeld ook Waalse, tegenhegemonie. Door middel van een lange weg doorheen politieke partijen, overlegorganen, scholen en universiteiten, verenigingen, media, enzovoort, werden de structuren die België vormden gesplitst.
Renan definieert de natie als het samengaan van de gekoesterde gemeenschappelijke herinnering van het verleden met de actuele wil eraan voort te bouwen. De Belgische herinnering is echter definitief aan het wegkwijnen.
Deutsch ziet de natie als een netwerk van verbindingen, maar in België is de daarvoor noodzakelijke sociale communicatie ten dode opgeschreven.
Wordt misschien nog vervolgd.
Aldus sprak N*A*O*,
‘Weinig dingen gebeuren op het juiste tijdstip,
en de rest gebeurt helemaal niet ;
de gewetensvolle geschiedschrijver verbetert deze fouten’,
Brugge, 21 juli 2009