2019... Muss Es Sein Es Muss Sein

dinsdag 2 november 2010

Hasjiesj in Marseille - VI

Marseille, 2 november 2010.

De herinnering is niet zo rijk, ofschoon ik minder ver­zonken was dan de vorige keer. Ik was, nauwkeurig ge­zegd, minder verzonken, maar zat er dieper in.
Ook staan de duistere, vreemdsoortige, exotische pas­sages van de roes me duidelijker voor de geest dan de heldere.


Ik herinner me een satanische fase. Het rood van de wanden werd bepalend voor me. Mijn glimlach nam sa­tanische trekken aan: hoewel dit meer een uiting was van een satanisch weten, satanisch genoegen, satanische rust dan van een satanische, vernietigende werking. De aan­wezigheid van Kim die het vertrek binnengeko­men was werd sterker ; het vertrek werd fluweelachti­ger, vlammender, donkerder. Ik noemde de naam Krzyztina Kokoschka.
De tweede zeer sterke ervaring was het spel met de aangrenzende kamer. Je begint trouwens helemaal met ruimtes te spelen. Er treden dwalingen op in het oriënte­ringsvermogen. Wat je in wakende toestand echter alleen als een zeer onaangename verschuiving kent die je on­willekeurig in het leven roept als je 's nachts in een trein met je rug naar de rijrichting toe rijdt en je inbeeldt dat je vooruitrijdt of omgekeerd, dat laat zich hier, van de be­weging overgebracht op het statische vlak, als dwaling ervaren.
Het vertrek verkleedt zich voor ons, hult zich als een lokkend wezen in de kostuums van de stemmingen. Ik onderga het gevoel dat zich in de kamer hiernaast zowel de kroning van Karel de Grote als de moord op Hendrik IV, de ondertekening van het Verdrag van Verdun en de moord op Egmond afgespeeld konden hebben. De dingen zijn slechts mannequins en zelfs de belangrijkste histo­rische ogenblikken van de wereld zijn slechts kostuums waaronder ze blikken van verstandhouding met het niets, het lage en banale wisselen. Ze beantwoorden het dubbel­zinnige knipogen vanuit het nirvana.
Het volkomen buiten die verstandhouding staan vormt dan het 'satanische genoegen' waarvan sprake was. Hierin ligt ook de wortel van het roesverlangen om het mede­weten met het niet-zijn mateloos te verdiepen door het opvoeren van de dosis.
Misschien is het geen zelfmisleiding wanneer je zegt dat je in deze toestand een afkeer krijgt van het vrije, bij wijze van spreken uranische luchtruim, waardoor de ge­dachte aan 'buiten' bijna een kwelling wordt. Het is niet meer zoals de vorige keer het vriendelijke en knusse ver­toeven in het vertrek uit vreugde over de situatie zoals die is, maar een zich dichter ingesponnen, ingeweven hebben, een spinnenweb waarin het wereldgebeuren ver­strooid als uitgezogen insectenlijfjes hangt. Van dit hol wil je je niet laten scheiden. Hier vormen zich ook de rudimenten van een onvriendelijke houding ten aanzien van de aanwezige Kim, angst dat ze je zou kunnen sto­ren, losrukken.
Maar ook deze roes heeft ondanks de depressieve on­dergrond zijn catharsische afloop, zo al niet de gelukzali­ge van de vorige keer, dan toch een vindingrijke die niet zonder charme is. Alleen al het feit dat die tot stand komt bij een afzwakkende werking, waardoor dan toch de ei­genlijke samenhang met de depressie duidelijk wordt, zou er eventueel op kunnen wijzen dat de dosisvergroting ook een aandeel heeft in het depressieve karakter.
Dubbele structuur van deze depressie: angst, en daarna besluiteloosheid bij een daarmee verbonden praktisch probleem. Die besluiteloosheid meester geworden: plot­seling een zeer verborgen moment van een dwangmatige verzoeking op het spoor gekomen, daarmee de mogelijk­heid verkregen daar een beetje aan toe te geven met de kans er een einde aan te maken.
De honger als een scheve as door het stelsel van de roes gespannen.
De vurige hoop, drang, wens om in de roes door te dringen tot het nieuwe en onberoerde, wordt dit keer nauwelijks bereikt met een bezield klapwieken, maar met een vermoeide, in zich zelf gekeerde, ontspannen, lege, trage wisseling bergafwaarts. Bij dit bergafwaarts gaan denk je nog enige vriendelijkheid, nog enige aantrek­kelijkheden te ontwikkelen, vrienden met een donker omrande glimlach met je mee te voeren, half Lucifer, half Hermes traducens, niet meer de geest en mens van de vorige keer.
Minder mens, meer demon en pathos in deze roes.
De kwalijke gelijktijdigheid van de behoefte alleen te zijn en met Kim samen te willen blijven – een ge­voel dat opstijgt wanneer de vermoeidheid toeneemt, het­geen men eens nader zou moeten onderzoeken – wordt sterker. Je hebt het gevoel dat je je aan dit dubbelzinnige knipogen vanuit het nirvana alleen maar in de grootste eenzaamheid en in de diepste rust kan overgeven, en hebt toch de aanwezigheid van anderen nodig als zich geluid­loos verschuivende reliëffiguren op de sokkel van je eigen troon.
De hoop als een kussen, dat zich onder je schuift, nu pas, bij de nawerking.
De eerste roes maakte me met het fladderachtige van de twijfel bekend ; het twijfelen lag als een creatieve on­verschilligheid in mij zelf. De tweede poging liet echter de dingen twijfelachtig verschijnen.
Operatie aan mijn gebit. Merkwaardige verschuiving van de herinnering. Kan me tot op dit moment niet van de voorstelling losmaken dat het aan de linkerkant ge­beurde.

* * *
Nog toen ik thuiskwam, toen de badka­merdeur moeilijk wilde sluiten, de argwaan: proefmaat­regel.
Je hoort de tuba mirans sonans, drukt echter vergeefs tegen de grafsteen.
Het is bekend dat er wanneer je je ogen dichtdoet en er zachtjes op drukt, ornamentele figuren verschijnen, op de vorm waarvan je geen invloed hebt. De architectu­ren en ruimtelijke constellaties die je onder invloed van hasjiesj voor je ziet, zijn daar in oorsprong mee verwant. Wanneer en hoe ze optreden, dat is aanvankelijk onwille­keurig, zo bliksemsnel en onverwacht doen ze zich voor. Daarna, wanneer ze er eenmaal zijn, komt de meer be­wust spelende fantasie aan bod om zich bepaalde vrijhe­den met hen te veroorloven.
In het algemeen kun je stellen dat de idee 'buiten', 'er­buiten' met een zeker gevoel van onlust is verbonden. Maar er moet wel een scherp onderscheid gemaakt wor­den tussen 'buiten' en de visioensruimte, hoezeer uitge­dijd ook, welke voor de mensen die in een hasjiesjroes verkeren in precies dezelfde verhouding staat tot buiten als het podium tot de koude straat voor de theaterbezoe­kers. Soms lijkt er echter tussen de bedwelmde en zijn visioensruimte zo iets als een proscenium te liggen waar­door een heel andere lucht, het buiten, wordt geblazen.
De nabijheid van de dood werd gisteren voor mij geformuleerd met de zin: De dood ligt tussen mij en mijn roes in.
Het beeld van de automatische aansluiting: bepaalde dingen die in de geest leven komen 'vanzelf aan het woord,' zoals op een ander vlak bijvoorbeeld hevige kies­pijn, enzovoort. Alle gewaarwordingen, ook geestelijke, hebben een sterk verval en slepen de woorden in hun bedding met zich mee.
Het 'dubbelzinnige knipogen vanuit het nirvana' is nergens zo aanschouwelijk geworden als bij Odilon Redon.
Het eerste ernstige verlies dat er optreedt is wel het onvermogen om over min of meer grote tijdruimten te kunnen beschikken. Het verbazingwekkende feit blijkt zich voor te doen – wanneer we daar nader op ingaan – dat we over een periode van één en meerdere nachten kunnen beschikken, dat wil zeggen over gewone dromen. Zeer moeilijk om dromen (of de roes) te beheersen wan­neer je hasjiesj hebt gebruikt.
Kim wilde even mijn knie aanraken. Die aanraking werd lang voordat hij me bereikt had al voelbaar voor me, ik onderga hem als een hoogst onaangename beschadi­ging van mijn aura. Om dat te begrijpen moet men mede in aanmerking nemen dat elke beweging aan intensiteit en doelgerichtheid lijkt te winnen en dat ze reeds als zo­danig als onaangenaam worden ervaren.
Nawerking: misschien een zekere verzwakking van de wil. Maar het bezielende verkrijgt bij het afnemen van de werking de overhand. Hangt de opwaartse richting van mijn handschrift die ik de laatste tijd opmerk (on­danks veelvuldige depressies) en die ik nog nooit bij me zelf heb waargenomen, met hasjiesjgebruik samen? An­dere nawerking: wanneer ik thuiskom doe ik de deur op slot, en als zich daarbij een moeilijkheid voor­doet is mijn eerste (onmiddellijk gecorrigeerde) gedach­te: proefmaatregel?
Hoewel de eerste roes moreel gezien hoog boven de tweede verheven was, vertoont de climax toch een stij­gende lijn. Ongeveer aldus te verstaan: de eerste roes maakte en lokte de dingen uit hun normale wereld los, de tweede plaatste ze spoedig in een – bij dit tussenrijk ver achterblijvende – nieuwe wereld.
Over de voortdurende afdwalingen tijdens de roes. Al­lereerst het onvermogen om te luisteren. Hoezeer dit ook in tegenspraak schijnt te zijn met de grenzeloze welwil­lendheid ten aanzien van anderen, in werkelijkheid is het er even sterk mee vervlochten. Kim heeft nauwelijks nog haar stem verheven of zij stelt ons al mateloos teleur. Wat zij zegt blijft oneindig ver achter bij datgene wat we haar, indien zij gezwegen had, zo graag en van harte toevertrouwd en van haar verwacht hadden. Zij stelt ons pijnlijk teleur doordat zij zich ver­wijdert van het belangrijkste voorwerp aller aandacht: ons zelf. Maar wat betreft ons eigen afdwalen en weg­springen van het onderwerp van gesprek, ziet het gevoel dat overeenkomt met een psychische contactonderbre­king er ongeveer zo uit: datgene waar we het juist over willen gaan hebben lokt ons oneindig aan ; wat ons in­tentioneel voor de geest staat, daar strekken we liefdevol onze armen naar uit. Nauwelijks hebben we het echter beroerd of het stelt ons lichamelijk teleur: het voorwerp van onze aandacht verwelkt plotseling onder de beroe­ring van de taal. Het wordt jaren ouder, onze liefde heeft het in een enkel ogenblik volledig uitgeteerd. Dan rust het uit, totdat het ons weer aantrekkelijk genoeg voor­komt om onze aandacht te boeien.
Om op het ‘colportagefenomeen’ of de ‘popmontage’ van dit vertrek en van elke ruimte terug te komen: de mogelijkheden van alle gebeurtenissen die zich potentieel in dit vertrek kunnen hebben afgespeeld, wordt simultaan waargenomen. Het vertrek kijkt je knipogend aan: nou, wat mag er in mij wel gebeurd zijn? Dit fenomeen dus in verband met colportage of met ‘populaire montage’.
Colportage en on­derschrift. Om van mijn subjectieve hallucinatie een bruikbaar apparaat te maken, bedenk ik het volgende: men stelle zich een kitsche­rige reproductie aan de muur voor waarvan in het onder­ste deel van de lijst een langwerpige strook is uitgesne­den. Door de onderste lijst loopt een lint en er verschijnen onderschriften in de spleet die elkaar opvolgen: 'Moord op Egmond,' Karel de Grote tot keizer gekroond,' enz.
Ik zag tijdens de hasjiesjimpressie meer dan eens galerijen met boogramen en op een gegeven moment zei ik: ik zie Venetië, maar het ziet er uit als de Leysstraat.
'Ik voel me zwak' en 'ik weet dat ik zwak ben' – dat [zijn] hier totaal verschillende intenties. Misschien heeft alleen de eerste maar een weerslag op de uitdrukking van het gezicht. Maar tijdens de hasjiesjroes kan men bijna van een alleenheerschappij van de tweede spreken en misschien verklaart dat wel dat ondanks een intensifiëring van het 'innerlijk leven' de gelaatsuitdrukking ver­armt. Het verschil tussen deze twee intenties moet nog eens onderzocht worden.
Verder: functieverschuiving. Deze uitdrukking neem ik over van een bevriende huisarts. Hier de ervaring waardoor ik er op kwam: ik kreeg in de satanische fase een boek van Kafka in mijn handen gedrukt: ‘Bespiegeling’. Het boek werd voor mij toen zo iets als een boek in de hand van een dich­ter voor een misschien ietwat academische beeldhouwer, die een standbeeld van hem moet maken. Het werd door mij onmiddellijk bij de plastische bouw van mijn persoon ingelijfd en dientengevolge veel brutaler en absoluter aan me onderworpen dan afbrekende kritiek kon doen.
Er was echter nog iets anders: alsof ik namelijk op de vlucht was voor Kafka's geest waarbij ik op het moment dat hij me aanraakte in een steen veranderde, zoals Daphne een laurierboom werd toen Apollo haar aan­raakte.
Samenhang van de colportage-intentie met de diepste theologische intentie. Ze worden vertroebeld weerspie­geld, datgene wat slechts geldt in de sfeer van het hande­lende leven brengen ze over naar de sfeer van de contem­platie. Namelijk: dat de wereld steeds weer dezelfde is (dat alle gebeurtenissen zich in dezelfde ruimte hadden kunnen afspelen). Dat is theoretisch gezien ondanks al­les een vermoeide, verwelkte waarheid (ondanks al het scherpe inzicht dat erin ligt) ; maar de hoogste bevestiging vindt deze waarheid in het leven van de vrome mens, voor wie alle dingen tot heil dienen, net zoals hier het vertrek de fantasie dient voor het voorbije. Zo diep is de theologische sfeer hier de sfeer van de popmontage binnen­gedrongen. Ja, men kan zeggen: de diepste waarheden die het lage en dierlijke van de mens ver achter zich ge­laten hebben, bezitten de geweldige kracht dat ze zich nog aan het lage, duistere kunnen aanpassen, zich zelfs bij de meest lichtzinnige dromer op hun wijze kunnen weerspiegelen.
Ik word stilaan wakker, scharrel naar Benjamins wegende ‘Passagen-Werk’ en lees willekeurig: “Prostitutie van de ruimte in de hasjiesjroes, waar zij alles dient wat geweest is.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten