Wat vooraf ging
De laatste tijd manifesteerde de dood zich nogal opvallend in N*A*O*’s leven.
Misschien om dit te kunnen relativeren, groeide spontaan de Naamloze nood aan een filosofie over hetgeen nóg erger is: de ondood.
De kiem van deze filosofie van de ondood werd gezaaid door de lectuur van Jeroen Brouwers’ laatste, “Bittere bloemen”, waarin de meester weerom klassiek, beheerst en literair - dus niet zogenaamd therapeutisch, theatraal en realistisch (zoals Tom Lanoye dat tegenwoordig doet) – de aftakeling van iemands vader weergeeft.
Terwijl vader, geveld door een hartfalen, afgevoerd wordt, “bleef dezelfde angst terugkeren, steeds benauwender, ten slotte zou hij het van paniek willen uitschreeuwen, wat een dode nu eenmaal niet kan. De angst dat het gedachtengedwarrel niet ophoudt nadat men is gestorven, dat het eeuwig blijft doorgaan, wat van doodzijn een nog grotere kwelling zou maken dan het leven is geweest.”
Ook Roland Barthes schreef in zijn “Rouwdagboek”: “Idee dat de dood een slaap zou zijn. Maar het zou verschrikkelijk zijn als je eeuwig moest dromen.”
* * *
De Naamloze Achter Ons leeft bovendien in een ondode natie, die België is.
Het zuiden van het land is al sinds zijn oorsprong vergeven van bloedzuigende vampiers, die nu zelfs openlijk het land in handen hebben. Terwijl elk leven naar het noorden verdreven werd en de laatste verkiezingen dan ook als een duidelijk maar kwetsbaar teken van vitaliteit beschouwd moesten worden, slaagde men er toch in om een uitsluitend uit Waalse vampiers en Vlaamse zombies bestaande regering Di Rupo te vormen…
Het Kwaad van het Ondode
Het interessante van horrorfilms is dat zowel de mensen die ervan houden, als die er niet van houden dat om dezelfde reden doen: omdat ze angstaanjagend zijn. De liefhebbers houden van de heftige emotie bij de angstaanval, hetgeen de niet-liefhebbers juist pijnlijk, onaangenaam of ongemakkelijk vinden. Bijna niemand houdt van horrorfilms, zonder ze in een bepaalde mate beangstigend te vinden. Een reden waarom wij bang worden van horror is ons vermogen om mee te voelen met mensen die achtervolgd, afgeslacht, verscheurd, gespietst, verbrand, opgevreten of gefolterd worden. We worden bang omdat we ons kunnen voorstellen wat het is om levend opgehangen te worden aan een vleeshaak door Leatherface of om onze halsslagader doorgesneden te worden door een van Freddy Krueger’s vlijmscherpe “vingers”. Horrorfilms zoals “The Texas Chainsaw Massacre” of “A Nightmare on Elm Street” beangstigen ons met andere woorden deels omdat ze spelen met onze angst voor de dood. Uiteindelijk beschouwen de meeste mensen de dood als een slechte zaak voor diegene die sterft.
Terwijl de meeste emotionele reacties op de dood variëren van milde angst tot complete paniek, bestaat er een scenario dat ons nog meer beangstigt – en waar de Naamloze Achter Ons noodgedwongen mee bezig is.
Films over Ondoden, zoals “Night of the Living Dead”, “Dracula”, “Nosferatu” of “White Zombie”, om er maar enkele te noemen, behandelen dit nog angstaanjagender vooruitzicht: zij bedreigen ons namelijk met de mogelijkheid om zelf ondood te worden. Er bestaan genoeg zombie- en vampierfilms waarin personages hetzij zichzelf van kant maken, hetzij iemand anders smeken dat in hun plaats te doen, alleen om te vermijden ondood te worden.
Ondood zijn wordt doorgaans erger gevonden dan dood zijn. Zeker in de Naamloze vriendenkring, waarin een aantal mensen denken dat vampier zijn wel cool is, maar echt niemand een zombie wil zijn.
Filosofen hebben lang gedebatteerd over de vraag waarom dood zijn slecht is voor de stervende. Maar de Naamloze Achter Ons vraagt zich nu af waarom de status van ondood zijn slecht is voor diegene die ondood wordt?
Een beschouwing over het kwaad van het ondode moet twee dingen bevatten: welke eigenschappen maken het ondode zo slecht, en waarom wordt die toestand erger gevonden dan de dood?
Naargelang de definitie bestaan er verschillende vormen van ondood zijn. N*A*O* definieert ondood als de klasse van eerst levende wezens die stierven en vervolgens terugkeerden en dus niet “rusten”. Zo beschouwd zijn vampiers, mummies, geesten, de meeste zombies, sommige skeletten (zoals die van Cadavra) en velerlei andere levende lijken (zoals de gemanipuleerde doden uit de filosofie van het tijdreizen van “Donnie Darko”) ondoden. Omdat in het zuiden van België vooral vampiers actief zijn, en in het noorden vooral zombies, beperkt de Naamloze Achter Ons zich tot de kwestie van het kwade van het vampier of zombie zijn.
I. Het bespookte huishouden
Het is niet abnormaal dat wanneer men een filosofische vraag stelt, de natuurlijke neiging opkomt om die vraag te beantwoorden door ze te verwerpen. De verwerping van de vraag waarom ondood zijn erg is voor de ondode persoon kan twee vormen aannemen: ten eerste kan men tegenvoorbeelden zoeken van ondoden wier bestaan intuïtief niet kwaad is; en ten tweede kan men de essentiële argumenten voor de stelling dat het ondode kwaad is bestrijden.
De Naamloze Achter Ons hecht enkel waarde aan de tweede benadering, en doet de eerste daarom in snel tempo af.
Heel wat mensen beschouwen ondood zijn dus niet als kwaad.
In recente horrorfilms en tv-series verschijnen een aantal ondode wezens, die zich van de ondode massa onderscheiden door de meeste valkuilen van het ondood zijn te vermijden. In “Buffy the Vampire Slayer” bijvoorbeeld krijgen Angel en Spike aan het eind van de serie allebei zielen, zodat ze betekenisvolle relaties kunnen hebben, heftige emoties kunnen ervaren en goede daden kunnen doen. Intuïtief zijn Angel en Spike niet zomaar slecht. Op dezelfde wijze kan Louis in “Interview with the Vampire” – zij het niet zonder moeite – weerstaan aan zijn basale vampierbehoeften en overleeft hij met kippen- en rattenbloed. In “Shaun of the Dead” merkt Shaun’s beste vriend Ed geen duidelijk verschil in zijn dagelijks bestaan nadat hij zombie werd: hij blijft luieren op de sofa, gamen en met Shaun rondhangen. Graaf Blah, de muppetachtige vampier uit “Greg the Bunny”geniet merkbaar van alles wat het leven kan bieden…
Al deze figuren hebben gemeen dat ze niet echt slecht zijn (zelfs al zou niemand meer dan enkele uren met graaf Blah willen optrekken), zodat we de vraag moeten stellen: in welke mate stellen zij onze traditionele opvattingen over het ondode in vraag?
Zodra een fictief concept als vampirisme of zombiedom, of een personage als Dracula of Nosferatu gevestigd is, lijkt het intuïtief ongepast om dat begrip of personage later aan te passen. Alsof een kunstwerk veranderd wordt tegen de wil van zijn maker in, erg vergelijkbaar met het enge proces van het “kleuren” van zwart-wit films. Moest priester Daens in een volgende film voorgesteld worden als een enggeestige fanaticus, dan zouden de mensen terecht aanvoelen dat het originele werk op dezelfde manier beschadigd of belasterd werd.
Volgens deze gedachtegang redeneert de Naamloze A*O* dat het beter is om geen rekening te houden met “goede” vampiers en zombies in het debat over de eigenschappen van vampiers en zombies in het algemeen.
Anderzijds is het zo dat de opvattingen van de meeste mensen over vampiers en zombies zich doorheen de tijd ontwikkelden dankzij de bijdragen van verscheidene schrijvers tot de legende. Bepaalde welbekende aspecten van het vampierverhaal bijvoorbeeld, zoals afkeer van wijwater en het vermogen om andere vormen aan te nemen, werden er later aan toegevoegd. En er zijn gegronde redenen om die opeenvolgende wijzigingen aan het basisconcept als legitiem te beschouwen. De vraag is dus waar we de lijn trekken?
Het Naamloze voorstel bestaat erin om wijzigingen die de vampier- en zombiemythologieën versterken, zonder ons begrip van wat het betekent om een vampier of een zombie te zijn drastisch te veranderen, als legitieme aanpassingen te behandelen, en om wijzigingen die onze opvattingen radicaal veranderen, zoals het bestaan van “goede” vampiers of zombies, waarmee het leuk toeven is, slechts als interessante hypothetische experimenten te bekijken. Het is wel leuk om zich vampiers met een ziel voor te stellen, of geile muppet-vampiers, maar deze gedachte-experimenten dienen niet om hetgeen we over vampiers en zombies denken te veranderen. Daarom zijn Angel, Spike, Louis, graaf Blah, en anderen geen “echte” vampiers en zombies, die ten allen tijde als onvriendelijk en gevaarlijk moeten beschouwd worden. Alle vampiers zijn vervloekt en van nature slecht, en alle zombies - ofschoon niet vervloekt, noch slecht van nature – gedragen zich op een manier die we gewoonlijk als slecht beschouwen.
II. Deprivatie en wensfrustratie
Om onze analyse van het kwaad van het ondode te beginnen, bekijken we wat filosofen te zeggen hebben over het kwaad van de dood. Aangezien dood en ondood iets gemeen hebben – namelijk dat men ze allebei kan contrasteren met leven – is het mogelijk dat wat dood onaangenaam maakt ook geldt voor ondood. In elk geval kan een beeld van het kwaad van de dood als startpunt dienen voor ons onderzoek naar het kwaad van de ondood.
Omdat het niet vanzelfsprekend is dat de dood slecht is, indien er een volgend leven zou zijn als een soort beloning voor een goed geleefd eerste leven, beschouwen filosofen die zich met deze vragen bezighouden, de dood typisch als een ervaringsleegte. Zij menen dat de dood geen bewuste ervaringen voor de overledene met zich meebrengt. Deze visie impliceert dus dat de dood geen toestand is waarin een deel van ons voortleeft na de dood van ons fysisch lichaam. Natuurlijk, indien de filosofen zich hier zouden vergissen, zou het gemakkelijk worden om zowel dood als ondood als kwaad te bestempelen. Ondood zou dan kwaad zijn omdat de ondode overledene nooit te weten komt welke beloningen hij in het hiernamaals zou krijgen. En dood zou dan in het geheel niet kwaad zijn (tenzij men zich zo misdragen heeft dat in het hiernamaals een straf zou volgen in plaats van een beloning). Aangezien er nauwelijks consensus over is of het hiernamaals bestaat en hoe dat zou zijn, lijkt het het beste om ervan uit te gaan dat de filosofen zich niet vergissen en de dood als een ervaringsleegte te benaderen.
Wanneer de dood simpelweg het tot een einde komen van het leven is en niets meer, dan is het niet duidelijk waarom men de dood als een kwaad beschouwt. Epicurus stelde in zijn brief aan Menoeceus: “Dood betekent niets voor ons, want als we zijn, is de dood niet gekomen, en als de dood gekomen is, zijn we niet.” Beschouwen we de dood als een ervaringsleegte, dan is het niet meer mogelijk om het kwaad van de dood uit te drukken in termen van een of andere onaangename ervaring. Waarschijnlijk staan de meeste theoretici met betrekking tot deze materie achter de visie dat het kwaad van de dood erin ligt dat het mensen depriveert van het goede dat het leven te bieden heeft, of anders achter de opvatting dat de dood slecht is in zoverre hij bepaalde van onze belangrijke wensen frustreert.
Terwijl de deprivatietheorie wel eens de beste kan zijn om het kwaad van de dood te vatten, is ze niet geschikt om het kwaad van de ondood te begrijpen, omdat ondoden het goede van het leven juist niet moeten missen. Waalse vampiers bijvoorbeeld kunnen genieten van een oneindige hoeveelheid leuke dingen, omdat ze onsterfelijk zijn. Er zijn natuurlijk wel een boel verlangenwaardige zaken waaraan vampiers geen plezier kunnen hebben, zoals een schitterend maal (met uitzondering van een glas warm bloed) of de warmte van zonnestralen op iemands huid. De deprivatietheorie wordt hiermee echter niet gered, omdat de complete hoeveelheid positieve ervaringen die vampiers kunnen hebben (dankzij onsterfelijkheid) in ruime mate opwegen tegen de gemiste ervaringen (vanwege het vampier zijn).
Toegegeven, de deprivatietheorie is iets minder ongeschikt om het kwade van zombies weer te geven, aangezien zombies slechts een beperkt aantal ervaringen lijken te kunnen hebben. Vermoedelijk zijn Vlaamse zombies niet echt in staat om plezier te beleven aan het beluisteren van een symfonie, om filosofie te studeren, of om een goede film te zien, noch om diepgaande persoonlijke relaties te hebben, enzovoort.
Toch lijkt het kwade van het zombiedom niet te schuilen in het feit dat zij van deze genietingen gedepriveerd zijn. Dood zijn zou dan eigenlijk gelijk zijn aan zombie zijn in termen van het kwade.
Bovendien is het helemaal niet zeker dat zombies niet evenveel plezier hebben of zelfs meer dan levende mensen, zelfs al genieten ze niet van veel van de “hoogstaander” dingen in het leven. Bestaat er trouwens een bevredigender ervaring dan als zombie in een vers levend mensenbrein bijten?
We mogen daarom besluiten dat de deprivatietheorie het kwaad van de ondood niet verklaart.
Voorstanders van de wensfrustratietheorie redeneren dan weer als volgt:
(1) Indien ik iets begeer, dan heb ik een eerste klas reden om de toestand waarin ik het begeerde verkrijg te prefereren boven die waarin ik dat niet verwerf.
(2) De dood verhindert dat sommige verlangens vervuld worden.
(3) Ik heb dus een reden om de dood te vermijden.
(4) Iets wat vermeden moet worden is slecht.
(5) Daarom is de dood kwaad.
Op deze wijze is leven verkiesbaar boven dood: omdat men in leven zijn wensen kan vervullen, hetgeen eenmaal dood noodzakelijk verijdeld wordt.
Dit argument vervalt natuurlijk wanneer iemand verlangt te sterven, maar in dat geval is het evenmin zeker dat de dood iets slecht is. Meestal verlangen mensen niet naar de dood, tenzij het leven slecht is (of minstens slecht lijkt).
Kan dit soort redenaties aangewend worden om het kwaad van de ondood te vatten? Op het eerste zicht lijkt het een veelbelovende strategie. Want indien wij in de toekomst vampier of zombie zouden worden, dan zouden de meeste van onze actuele wensen niet in vervulling gaan. N*A*O*’s wens om de eerste Nobelprijs voor de politologie te winnen bijvoorbeeld zal zeker niet gerealiseerd worden als hij een zombie is. Zijn verlangen om zijn pensioen door te brengen in het huis van Antonio Blanco in Ubud (Bali) zal niet bevredigd worden als hij een vampier is. Mijn hoop uitgenodigd te worden voor de housewarming-party van een collega zal geen werkelijkheid worden als ik hetzij vampier, hetzij zombie ben (mijn collega’s zijn avontuurlijk en amuseren zich graag, maar ze hebben haar grenzen).
Ofschoon veelbelovend, biedt de wensfrustratietheorie evenmin inzicht in het kwaad van de ondood. Het probleem is dat uitsluitend wensfrustratie onvoldoende is om iets slecht te noemen. Als Naamloze puber verlangde ik bijvoorbeeld om professioneel honkbalspeler te worden. Tien jaar later bleek dit verlangen zich niet te realiseren, waaruit echter niet volgt dat N*A*O*’s situatie slecht was. N*A*O*’s verlangen was immers veranderd. In feite zou N*A*O* er slechter aan toe geweest zijn, moest zijn eerdere wens wél uitgekomen zijn, want hij wenste geen honkbal meer te spelen en zou er dus ook geen plezier aan beleefd hebben.
Dit is echter geen probleem voor de wensfrustratietheorie om het kwaad van de dood uit te leggen. Wensfrustratie is immers niet slecht, zolang een nieuwe wens een eerder verlangen vervangt. De onvervulde wens om honkbalspeler te worden maakte N*A*O*’s toestand niet slecht, omdat hij ondertussen verlangde popanalist te worden. In deze visie is de dood echter wel slecht omdat de onvervulde wensen dan niet door andere vervangen worden. Bij de ondood vindt zo’n vervanging wel degelijk plaats. Het verlangen naar Martin’s Pale Ale verschuift naar het verlangen naar bloed. Het verlangen naar lamsvlees wordt het verlangen naar rauw mensenvlees. Ondood leidt niet naar wensfrustratie, maar integendeel naar wenstransformatie, wat we zeker niet slecht kunnen noemen.
We kunnen concluderen dat de wensfrustratietheorie ook niet in staat is om het kwaad van de ondood te begrijpen.
III. Mensen, vampiers, zombies, waanzinnigen en varkens
Omdat geen van de twee belangrijkste theorieën over het kwaad van de dood het kwaad van de ondood kan vatten, noch kan uitleggen waarom de ondood meestal als erger dan de dood wordt beschouwd, proberen we het kwaad van de ondood te snappen door onze aandacht rechtstreeks op de toestand van ondood zijn te richten.
Aangezien filosofen de dood als een ervaringsleegte beschouwen, kunnen hun theorieën over het kwaad van de dood zich ook niet richten op de kwalitatieve aspecten van de dood; zij kunnen zich niet afvragen hoe de dood voelt. Als de dood een ervaringsleegte is, dan voelt hij zoals niets.
De ondood is echter geen ervaringsleegte! Dus ligt de sleutel om het kwaad van de ondood te identificeren misschien in de kwalitatieve aspecten van de ondood – dus in de vraag hoe ondood zijn voelt?
Het is niet zeker dat ondood zijn slecht voelt op zich. Vampiers hebben, zoals gezegd, heel wat positieve ervaringen, en het is best mogelijk dat ook zombies grote hoeveelheden genot ervaren bij het eten van menselijk vlees en hersenen. Dit gezegd zijnde kan men zich anderzijds wel wezens voorstellen die geen slechte ervaringen hebben, zoals pijn, maar wier ervaringen men zich toch niet toewenst. Dit is het geval wanneer die wezens ervaringen hebben die in het algemeen minder wenselijk zijn dan onze eigen typische ervaringen. Een bekende uitspraak van John Stuart Mill is: “Het is beter een onbevredigd mens te zijn dan een bevredigd varken; beter een onbevredigde Socrates dan een bevredigde gek. En indien de gek of het varken het daarmee niet eens zijn, dan is dat omdat zij enkel hun eigen standpunt kennen.” Dus zelfs al zouden varkens vanuit hun perspectief niet noodzakelijk slechte ervaringen hebben – zij lijken er inderdaad van te genieten in de stront te liggen en in de modder te dabben – dan nog is het slecht om een varken te zijn in vergelijking met een mens. Op dezelfde wijze kan men argumenteren dat de ervaringen van vampiers en zombies, die wel degelijk positief kunnen zijn, in vergelijking met die van mensen minder wenselijk zijn, zodat het slecht is om vampier of zombie te zijn.
Toch levert deze zet een paar probleempjes op. Als het argument klopt, dan verklaart het ten eerste alleen waarom het zombiedom slecht is. Zombies, bijvoorbeeld Vlamingen, zijn duidelijk lagere levensvormen. Zombies staan zeker niet bekend om hun bruisende cognitieve activiteit. Vampiers daarentegen worden meestal afgeschilderd als tamelijk intelligent en zaken meemakend waartoe een mens niet in staat is, zoals de transformatie in een vleermuis of in een wolf. Het is plausibel om te veronderstellen dat vampierervaringen verkiesbaar zijn boven menselijke (zelfs vanuit menselijk perspectief). Daarmee zou de varkensanalogie niet gelden tussen mens en vampier.
Een tweede en fundamenteler probleem is dat het argument nooit aantoont dat de ondood objectief slecht is. De redenering verklaart alleen waarom ondood slecht is in vergelijking met bepaalde alternatieven, zoals een levend mens zijn. Objectief kwaad is niet hetzelfde als comparatief kwaad. Een toestand is objectief slecht wanneer kenmerken van die toestand slecht zijn omwille van een bepaald kwalitatief aspect van de toestand, zoals het voelen van pijn of het depressief zijn, of zoals wanneer de toestand een voordeel mist dat in normale omstandigheden zou bestaan, zoals zien of horen. Een toestand is comparatief slecht wanneer hij globaal minder goed is dan een andere toestand waarin men zich zou kunnen bevinden.
De intuïtie dat vampirisme of zombiedom kwaad zijn gaat niet uit van de vergelijking met het bestaan als normaal levend mens. Ondood is met andere woorden niet slecht omdat het comparatief slecht is (al zou het inderdaad ook comparatief slecht kúnnen zijn). Hij is eerder kwaad omdat men gelooft dat er iets objectief slecht aan is, op dezelfde manier als men denkt dat er iets objectief slecht is aan pijn.
Een analogie kan dit verduidelijken. Als ik op straat aangevallen word door een misdadiger en ik een been breek, dan verkeer ik in een slechte situatie wegens het gebroken been. Als ik anderzijds beroofd word en nog maar 8.734 euro overhoud, dan ben ik er alleen maar slecht aan toe in vergelijking met vroeger, want het bezit van 8.734 euro is op zich geen slechte zaak. Integendeel, vele mensen zouden in die situatie heel gelukkig zijn!
Een derde moeilijkheid van de eerdere redenering (mens zijn is altijd beter in vergelijking met ondood zijn) is dat zij geen rekening houdt met het feit dat de meeste mensen de (neutrale) dood verkiezen boven de ondood. Terwijl bijna iedereen die mocht kiezen tussen varken of dood zijn, toch zou kiezen een varken te zijn. Impliceert deze keuze niet dat ondood zijn (zoals varken zijn) op zijn beurt beter is dan dood zijn? Ondood zijn is misschien slecht in vergelijking met mens zijn, maar lijkt niet slecht in vergelijking met de neutrale toestand van dood zijn.
IV. Slecht, al te slecht
Een bron van inzicht in het kwade van de ondood die we nog niet aanboorden is het feit dat ondode wezens slecht zijn, of tenminste daden stellen die wij als slecht bestempelen. Vampiers en zombies doen namelijk onbespreekbare dingen: ze eten mensenvlees, drinken bloed, vernielen eigendom, verminken, vermoorden, en hangen rond met het uitschot uit de hel. Het feit dat mensen zich moeilijk kunnen inbeelden zelf zulke zaken te doen, helpt ons bij de verklaring waarom ondood meestal erger gevonden wordt dan dood. De meeste mensen zijn nog liever dood dan een of ander monster te worden dat misschien een geliefde kan afmaken of hun eigen dorp in brand te steken.
Op deze manier beantwoorden we aan één van de twee criteria voor een sluitende verklaring van de slechtheid van de ondood: eindelijk weten we waarom ondood als verschrikkelijker dan de dood ervaren wordt.
Nu moeten we nog te weten komen of het feit dat ondoden slecht zijn (of zaken doen die doorgaans als slecht beschouwd worden) impliceert dat de ondood kwaad is.
Uit het feit dat mensen bepaald gedrag als kwaad beschouwen volgt niet dat dat gedrag ook slecht ís. Uit het feit dat mensen bepaalde toestanden als kwaad zien volgt evenmin dat die toestanden ook kwaad zijn. Argumentatiepremissen die verwijzen naar menselijke attitudes leiden logisch gezien niet vanzelf tot objectieve conclusies. Uit het feit bijvoorbeeld dat mensen ooit geloofden dat de aarde zich in het middelpunt van het universum bevond, volgde geenszins dat de aarde zich ook effectief in dat middelpunt bevond. Daarom betekent het feit dat mensen zichzelf geen kwaad willen zien bedrijven nog niet dat wezens die die dingen wél doen slecht zijn.
Toch zou het pure feit dat vampiers en zombies zich slecht gedragen (ongeacht onze mening over hen) wel degelijk het kwaad van het ondood zijn kunnen verklaren. Hiervoor moeten we de mogelijkheid bestuderen dat de daden en de aard van ondoden het objectieve kwaad van de ondood aantonen. Herinner u dat een toestand als objectief slecht kan gedefinieerd worden als hij ofwel een bepaalde mate van kwalitatief kwaad bevat, ofwel iets goed ontbeert dat er normaal is. Eerder verwierpen we al het argument dat ondood zijn kwalitatief slecht zou zijn, zodat alleen nog de mogelijkheid overblijft dat ondood zijn impliceert dat iets goed wat normaal aanwezig is ontbreekt.
Moraalfilosofen beschouwen goed gedrag in het algemeen als iets goed. Sommige filosofen vinden goede daden goed vanwege de gevolgen ervan. Anderen menen dat goede daden intrinsiek goed zijn. Dus als vampirisme of zombiedom betekenen dat goedheid in het algemeen ontbreekt of dat geen goede daden meer gedaan kunnen worden, dan lijkt het erop dat vampirisme en zombiedom inderdaad kwaad zijn omdat een normaal aanwezige waardevolle mogelijkheid ontbreekt.
Anderzijds kan gelijk welk creatuur bestempeld worden als goedheid ontberend of niet in staat tot goede daden. Krekels worden bijvoorbeeld verondersteld geen goede daden te kunnen verrichten. En toch wordt een krekel niet als objectief slecht beschouwd (ofschoon de meeste mensen hem comparatief slecht vinden). Een krekel is niet objectief slecht omdat hij de capaciteit om goede daden te stellen niet eens heeft.
Het is dus belangrijk om te noteren dat men niet kan discussiëren over (het ontbreken van) normaal ervaren zaken zonder deze discussie te verbinden met een specifieke zaak. Terwijl het slecht is voor een mens geen eigen mening te hebben, is het dat niet voor vleermuizen; en omgekeerd is het slecht voor vleermuizen geen sonar te hebben, hetgeen niet slecht is voor mensen.
Het ontbreken van goedheid of van de mogelijkheid om goede daden te verrichten duidt op een objectief slechte eigenschap van vampiers en zombies als en alleen als goed zijn of goede daden verrichten normale eigenschappen van vampiers en zombies zijn.
Vampiers zijn daarentegen van nature slecht en gedwongen om kwaad aan te richten (dat is een onderdeel van hun vervloeking), en zombies zijn geprogrammeerd om vlees- en hersenen etende roofdieren te zijn. Men zou hier tegenin kunnen brengen dat van nature goede mensen slecht kunnen worden zodra ze ondood gaan, maar dan heeft men het in feite weer over comparatieve slechtheid. Iemand die ervan overtuigd is dat de ondood kwaad is gaat er namelijk van uit dat zelfs een levenloos object (zoals een steen) objectief slecht wordt zodra hij in een vampier transformeert, gewoon omwille van het kwaad dat de vampier zou aanrichten.
Het lijkt er dus op dat het kwaad van vampirisme of zombiedom ook niet kan bewezen worden door te verwijzen naar het feit dat die ondoden slecht zijn of door ons als kwaad beschouwde dingen doen.
V. Ongezouten
Laat ons de discussie overlopen. We wilden ten eerste verklaren waarom de ondood doorgaans als verschrikkelijker dan de dood beschouwd wordt, en ten tweede waarom ondood zijn slecht is voor de ondode.
We weten ondertussen dat ondood zijn als erger dan dood zijn ervaren wordt vanwege de attitudes van mensen tegenover het kwaad. Mensen zien zichzelf niet graag als potentiële kwaadstichters of als ongeluk brengers voor hun geliefden en buren.
De vraag waarom ondood zijn slecht is voor een ondode is echter heel wat moeilijker te beantwoorden. De kwestie kan niet opgelost worden door te verwijzen naar eigenschappen die van de dood iets slecht maken, noch naar de kwalitatieve aspecten van de ondood, noch naar specifieke kenmerken van ondoden (zoals een kwade natuur of de dwang om kwaad te doen). Daarom kunnen we niet anders dan de stelling dat ondood zijn objectief kwaad is verwerpen.
Hiermee sporen we niemand aan om zich meteen aan te sluiten bij de ondoodseskaders. Ondood zijn kan immers wel degelijk slecht zijn, in vergelijking met mens zijn.
Anderzijds kan iemand, die ontdekt dat hij in een doodskist slaapt, of graag bloed drinkt, of van vorm verandert om vleermuis of wolf te worden, of zich een weg graaft uit zijn graf in de hoop een verse hersentartaar te nuttigen, er evengoed het beste van trachten te maken!
[WORDT VERVOLGD]
Aldus filosofeerde N*A*O*,
‘De ondode martelaar’,
Bon Temps, 22 geules 139 P.T.(*)
(*) Patafysisch Tijdperk